dinsdag 10 november 2009

Pedro (4)

Hij woont in Poços de Caldas. Een fraai stadje in het zuiden van de staat Minas Gerais, op 1186 meter hoogte en 243 kilometer van São Paulo. Het is er bijna on-Braziliaans. Geen rotzooi op straat, veel studenten, mooie huizen. Nette mensen, weinig bedelaars.
Hij zegt Pedro te heten en is wél een bedelaar. Zijn leeftijd? Die weet hij niet. ´´Laten we het op 40 jaar houden.´´ Een brede glimlach toont een tandenloze mond. Waar hij woont? Op de hoek van deze of een volgende straat. ´´Ik heb mijn favoriete plekjes. Als het regent, pak ik mijn spullen op en verhuis naar een straat, waar ik een gebouw zoek met een afdak. Een winkelcentrum zou beter zijn. Maar dat kan niet. Dan verjaagt de politie me. Heb je trouwens wat losgeld voor me?´´
Zijn ´spullen´ liggen netjes opgestapeld op een hoek van een straat in een sjieke wijk. De regentijd is ver weg, Pedro kan hier nog maanden rustig blijven wonen. Tenminste, als hij niet wordt verjaagd, door politie of omwonenden. Zwervers zijn niet populair in Brazilie.
Drie grote kartonnen dozen, die uitgevouwen dienst doen als bed, twee vuile T-shirts met gaten, een lange broek die ooit een lange broek is geweest, drie lege blikjes, een lege fles cachaça (Braziliaanse jenever) en een handdoek waar geen weldenkend mens er ooit maar aan zal denken om zich daarmee af te drogen. Dat zijn de ´spullen´ van Pedro.
Hij kijkt me indringend aan. ´´Die munten, heb je ze of niet? En sigaretten?´´ Een hoestbui volgt en wat mondspeeksel wordt achteloos aan zijn T-shirt afgeveegd en wel daar waar geen gaten zijn. Ik negeer hem, zeg geen woord, en loop zonder om te kijken naar de dichtstbijzijnde supermarkt. Daar koop ik een handdoek, een plastic fles met vijf liter mineraalwater, zeep, shampoo, brood, ham, een liter Braziliaanse sterke drank en een pakje sigaretten. Terug naar Pedro.
Hij staat op dezelfde hoek van dezelfde straat en vraagt voorbijgangers om geld en sigaretten. Als hij me ziet met volle plastic tassen, schudt hij meewarig zijn hoofd. ´´Van jou moet ik niks hebben. Vraagt me de hemd van mijn lijf, maar een paar centen kunnen er niet van af. Nu kom je aan met zakken eten en drinken, dus geld heb je. Ga maar lekker naar huis en vul je buik. Aan mij zal het niet liggen. Egoist!´´
Ik houd de pas in en leg de zakken naast hem neer. ´´Dit is voor ons, deze nacht. Op voorwaarde dat ik wel bij je mag blijven slapen. Heb je een plekkie voor me?´´
Opnieuw die indringende blik. Ditmaal zonder woorden. Hij kijkt naar de zakken en inspecteert de inhoud. Het pakje sigaretten is zijn eerste buit. ´´Vuur!´´ Hij omhelst me. ´´Jij bent gek gringo, jij spoort niet.´´
Ik ga zitten op een van de kartonnen dozen. ´´Rustig gek, je maakt mijn bed kapot.´´ Het wordt nu snel donker, zoals overal in Brazilie, in minder dan een uur zullen de straten praktisch verlaten zijn. ´´Ha, drank´´, kraait Pedro. Ik: ´´Niks daarvan, we gaan ons eerst wassen, dan eten en dan pas drinken.´´
Na het wassen (Pedro: ´´Deze zeep stinkt, niet?´´) en het nuttigen van brood met ham (Pedro: ´´Godzijdank heb je zachte broodjes gekocht. Of had je gezien dat ik geen tanden meer heb?´´). De fles drank wordt geopend. Pedro neemt een ferme teug uit de fles. Een harde boer volgt. ´´Ik snap niks van je´´, zegt Pedro. En: ´´Je hebt mazzel, want ik heb glazen.´´ Pedro pakt twee van zijn drie lege blikjes en vult die met drank. ´´Op onze gezondheid.´´
We drinken zwijgend en wisselen geen woord. In de omringende huizen worden lichtjes ontstoken. Na een halve liter begint Pedro. ´´Ik ben geboren in het noordoosten. Armoede alom. Weinig regen, veel zon. Enorme hitte. Mijn ouders hadden elf kinderen. Vader was landarbeider, maar er was amper werk. Door de lange droogtes, verdorden oogsten. Boeren hadden geen geld, mijn vader geen eten. We werden naar de stad gestuurd om te bedelen. Moeder heeft haar ogen droog gehuild. We hadden geen keus. Ik ben naar het zuiden getrokken. Naar São Paulo, de grote stad. Daar zou werk genoeg zijn, ik wist het zeker. Maar er was niks. Dus terug. Maar ik ben blijven steken in Poços.´´ Pedro vult de blikjes. ´´Zal ik onze bedden vast klaarmaken?´´ Zonder op een antwoord te wachten vouwt Pedro de dozen uit. ´´Dit is jouw bed.´´
We drinken de blikjes leeg, staren naar een stralende en betoverende sterrenhemel. ´´Je bent de eerste mens die me respecteert hier´´, stamelt Pedro, aangeslagen door de drank. ´´Maar een ding is zeker. Je bent zo gek als een deur.´´
De fles is leeg, de blikjes ook. We gaan op onze kartonnen bedden liggen en vallen snel in slaap. Na enkele uren word ik ruw gewekt. Een bus toetert hard in mijn oor. Ik open de ogen en kijk om me heen. Het begint licht te worden, de eerste mensen gaan naar hun werk. We liggen op een plek waar mensen op een bus wachten. Ik had het niet eerder opgemerkt. Pedro slaapt nog. Ik wek hem. ´´Vriend, als je het niet erg vindt, ga ik naar huis.´´ Een ontwapende glimlach is zijn reactie. ´´Ga met God mijn broer. Kom nog een keer langs met wat van die zakken. Dan zal ik je vertellen over de vrouwen die ik heb bezeten. Nu wilt niemand me meer. Logisch.´´ Ik sta op, de rug doet pijn van het liggen op een betonnen ondergrond. Mijn gastheer geeft me twee zoenen, op iedere wang een. Ik vertrek en kijk na vijftig meter om. Pedro zwaait en schreeuwt: ´´Dat je het maar weet! Je kunt altijd blijven slapen.´´

1 opmerking: