donderdag 29 oktober 2009

Busreis (1)

De busreis is lang. Althans voor Nederlandse begrippen. Bijna tweeduizend kilometer, van Goiania naar Porto Seguro. Ofwel van midden-Brazilie naar de kust, het strand, de zee. Brazilianen draaien er hun hand niet voor om. Bussen zijn relatief goedkoop, komen bijna overal en rijden dag en nacht door. Ongelukken gebeuren, overvallen ook. Het is allemaal in Gods hand, zeggen de Brazilianen. Gewoon instappen dus.
Dat doe ik dan ook op een donderdagmiddag in september. Het is snoeiheet op het grote busstation in Goiania en overvol met reizigers. Wat ze meenemen, Joost mag het weten, het lijkt soms op een complete verhuizing. Dat moet allemaal onderin de bus, in de enorme bagageruimtes. Vertraging. In de bus is air-conditioning. En de plaatsen zijn genummerd, nog een opluchting. Toch niet, te vroeg gejuicht. Eindelijk lekker in mijn stoel, valt een medereizigster me lastig. ``Sorry meneer, u zit op mijn plek. Kijk, nummer 29´´. Verrek, dat nummer heb ik ook. Ik laat het haar zien en verwijs naar de buschauffeur. Maar die werkt zich buiten in het zweet om al die koffers, kartonnen dozen, tassen, en pallets zo economisch mogelijk een plekje te geven in de bagageruimte. ``Ik zeg u, dit is dus mijn stoel´´. De vrouw weet van geen wijken. Ik ook niet, want opstaan is plaatsvergaan. Op z´n Braziliaans beginnen anderen zich ermee te bemoeien. ``Een schande toch meneer. Betalen we zoveel voor een lange reis, kunnen ze niet eens fatsoenlijk de reizigers inboeken. Wat zegt u daarvan?``
De vrouw van die andere nummer 29 gaat harder praten. ``Ik heb deze reis al maanden eerder geboekt, het moet dus mijn stoel zijn´´. Ondanks de aangename temperatuur in de bus worden toch enkele zweetdruppels zichtbaar op mijn voorhoofd. Waar is die chauffeur?! Nog vijf minuten voor vertrek. Ik kijk achterom, helemaal achteraan is nog een stoel vrij. Tegenover het toilet. Daar wil niemand zitten, want daar gaat het gedurende de reis heel erg stinken. Ik hou dus maar wijselijk mijn mond. ``Staat u nou op of niet!´´ Natuurlijk niet, want daar komt de chauffeur. De vrouw begint direct te klagen, stortvloed van woorden. De chauffeur blijkt het gewend te zijn, knipoogt naar me, en legt vaderlijk een hand op de rechterschouder van de vrouw. ``Een vergissing mevrouw, kijk maar op de passagierslijst. Ze hebben u het verkeerde nummertje buiten de bus gegeven. U zit netjes alleen achteraan, daar op die laatste stoel.´´ Ik draai me hoofd om naar het raam, wil niet kijken. De vrouw ontploft bijna, maar heeft geen keus. De rust keert terug en de bus vertrekt.
Die nacht word ik wakker, moet naar het toilet. Het is vier uur. Ik strompel over uitgestoken benen naar achteren. Zachtjes doe ik de deur open. Het licht springt aan. Ik kijk schielijk opzij. Daar zit ze, die andere 29. Ze is wakker. Als ze ziet dat ik het ben, wenkt ze me. ``Hoi, ik wil me even verontschuldigen voor wat er tussen ons is gebeurd. Het lag aan mij. Ik ga naar familie in Porto Seguro. Want thuis slaat mijn man me en zoonlief zwerft de hele nacht op straat. Ik ben mezelf niet meer.´´ Tranen vloeien. Ik buig me voorover en ga op de rand van haar stoel zitten. Ze slaat haar armen om me heen, laat me niet meer los. Ik sla mijn armen om haar heen en fluister zachtjes troostwoorden. Daar zitten we dan, samen op een stoel, helemaal achteraan de bus. En op nummer 29 zal deze nacht niemand meer zitten.