vrijdag 20 november 2009

Familieportret (8)

Arno ziet in 1950 het levenslicht in een gehucht op het platteland in het arme noordoosten. Zijn vader moet elf monden voeden. Dat zal hij doen als landarbeider, tot aan zijn dood toe. Hij is rijstkapper. Karig loon, hard werk, in de brandende zon. Hij raakt bekneld in een landbouwmachine en verliest zijn rechterarm. Opgeven is er niet bij, hij kapt door, met zijn linkerarm.
Arno gaat niet naar school. Hij volgt zijn vader in diens voetsporen, maar heeft geluk. Op jonge leeftijd leert hij een dragline te besturen en kan aan de slag bij een grote landbouwonderneming, die arbeiders contracteert en hen uitzendt naar diverse staten.
Arno komt op achttienjarige leeftijd in de staat Bahia terecht en leert Elza kennen. Een klein zwart meisje van dertien jaar. Ze krijgen verkering en twee jaar later is Elza zwanger. Met toestemming van haar ouders stapt het paar in het huwelijksbootje. Een dochter wordt geboren, de eerste van vier. Er volgen ook nog drie jongens. Elza baart haar zeven kinderen in zes achtereenvolgende jaren. Een onbekommerde jeugd kent ze niet, ze is continu zwanger.
Arno werkt zich in het zweet. Honger zal het gezin nooit kennen, wel ongemakken. Want er moet vaak worden verhuisd. Zit een karwei erop in de ene staat, dan haast Arno zich naar een andere staat voor een volgende klus. Vertraging betekent verlies van werk en dat kan Arno zich niet veroorloven.
Geld voor een luxe verhuizing is er niet. De huisraad gaat in een gehuurde versleten vrachtwagen. Zwangere Elza, met baby´s in haar armen, zoekt een plekje achterop, in de open laadbak, tussen matrassen, fornuis en pannen in. Zo wordt tweeduizend kilometer afgelegd, veelal over stoffige wegen. Soms is er een beetje geluk, dan zorgt de nieuwe opzichter voor een hut of een huisje. Maar het gebeurt maar al te vaak dat er niets wordt geregeld. Dan moet het gezin in allerijl naar een onderkomen zoeken.
Na een jaar of twintig en na omzwervingen in vijf staten, strijkt het gezin neer in Goiania, de hoofdstad van de staat Goiás. Arno vindt vast werk en hoeft niet meer te verkassen. De kinderen groeien op, er is meer geld nodig. Elza springt financieel bij, als huishoudster. Een zus van haar past op de kinderen. Bij het krieken van de dag verlaat Elza haar huis en keert laat in de middag terug. Tijd om even te zitten, is er niet. Stapels katoenen poepluiers, vuile kleren en beddegoed liggen op haar te wachten. Wegwerpluiers en een wasmachine kan het gezin zich niet veroorloven. Elza wast met haar handen het vuile goed, uren lang, vaak tot middernacht. Tussendoor moet ze voor eten zorgen en het huis schoonhouden.
De kinderen groeien op. De oudsten trouwen en verlaten het huis. Het geeft Elza geen rust. Ze krijgt met een ander probleem te maken. Haar man begint meer en meer te drinken, cachaça, sterke Braziliaanse jenever. Dat doet Arno al vanaf zijn veertiende.
Hij kan de alcohol niet meer weerstaan. Het wordt van kwaad tot erger: een liter per dag minimum. ´s Ochtends vroeg de eerste borrel. Aanvankelijk slaagt hij erin om zijn werk te blijven doen. Maar het gaat niet goed. Arno komt steeds vaker stomdronken thuis, neemt zwerfhonden mee naar binnen, sticht brand in het keukentje en slaat zijn vrouw. Of hij komt helemaal niet meer thuis en slaapt op straat. Tot grote schande van de familie.
Zonder aankondiging verdwijnt Arno. De houten barak aan het einde van zijn woonstraat waar hij slaapt, blijft dagen onbezocht. Elza neemt contact op met de baas van haar man, met mensen in de kroegen die Arno regelmatig bezoekt, maar iedereen haalt de schouders op. Arno is met de noorderzon vertrokken en niemand weet waarheen. Elza en haar kinderen treuren niet lang. Een alcoholistische vader die zijn vrouw slaat en vernielingen aanbrengt in de woning, het is beter zo.
Jaren verstrijken en geen enkel teken van Arno. Een dochter en een zoon proberen contacten te leggen met familie van hun vader in het noordoosten. Dat lukt, maar nul op rekest. Het gezin maakt zich geen illusie meer en weet het zeker. Arno leeft niet meer, hij is bezweken door de drank.
Op een middag klopt een buurvrouw hard op de voordeur van Elza´s huisje. In haar hand een krant. Elza doet verschrikt open. De vrouw loopt naar binnen en vouwt zonder een woord te zeggen de krant open en wijst op een grote advertentie. Een grote foto met daaronder tekst van een landelijke instantie die zich bekommert om de opvoeding van kinderen. ´´Als u niet wilt dat uw kinderen zo eindigen, stuur ze naar school en geef hen de juiste waarden mee``, roept de instantie ouders op. De foto toont een enorme boom. Op een grote tak ligt een man bijna naakt zijn roes uit te slapen. Aan de voet van de boom een lege fles cachaça. Geen misverstand. Arno leeft nog.

donderdag 19 november 2009

Seksisme 1 (7)

Fernanda is een mooie meid. Niet blank, niet bruin, er tussenin. Even in de twintig, niet te lang, niet te klein. Lange zwarte haren, koolzwarte ogen, slank, klein buikje, smalle heupen, volle billen. Ze loopt niet, ze heupwiegt over straat. Eigenlijk niets bijzonders, gewoon Braziliaans. Ze draagt geen bh, want het is veel te warm in haar dorp in het midden van haar land en een bh knelt. Een strak topje, fel rood, voldoet. Haar borsten zijn ook niet zo enorm groot. Buikje bloot, omdat niet zo lang geleden een zilveren piercing in de navel is gezet en die moet aan de buitenwereld worden getoond. Fernanda is er maar wat trots op. Het onderlichaam? Een witte strakke en glimmende hotpants en daaronder een miniscuul slipje. Ook wit. Het schijnt door de hotpants heen. En strak is strak, zodat over de vorm van haar kont geen misverstanden bestaan. Zo gaat Fernanda over straat. Bewust. Want ze is ook trots op haar billen, die ritmisch meedeinen bij elke heupwieg. Ze weet donders goed dat de Braziliaanse man gek is op een mooie vrouwenkont. ´´En die heb ik nu eenmaal, gelukkig´´, zegt ze zelfverzekerd.
Ze is natuurlijk niet de enige in Brazilië. Het skelet van de vrouw in dit land is anders van bouw. Bekken meer gekanteld. Loop in stadscentra langs modezaken en kijk naar paspoppen in de etalages van de winkels. Niet te vergelijken met die in Nederland. Kont steekt uit in Brazilië. Navraag waarom juist daar, levert geen bevredigend antwoord op. De ene antropoloog houdt het op de mix van Europeanen met de oorspronkelijke Indiaanse bevolking, de andere bioloog denkt dat negroïde invloeden vanuit Afrika de oorzaak is.
Het is niet belangrijk. Het is veel belangrijker dat ik zo nu en dan Fernanda mag vergezellen tijdens een wandelingetje over straat. Mannen kijken op en om. Eerst naar Fernanda natuurlijk en dan snel een jaloerse blik mijn richting uit. We lopen richting centrum. Het wordt drukker op straat. Vier jongens fietsen voorbij. Schril fluitend en schreeuwend: ´´Lekkerd!´´ Fernanda kijkt om, beantwoordt met een brede glimlach en gooit haar haar naar achteren.
Het zit me al een tijdje niet lekker. Ik moet wat zeggen tegen haar. Nu maar. ´´Fernanda, luister eens.´´ Voorzichtig uitleggen. ´´Dit gedrag wordt in mijn vaderland niet getolereerd. Puur seksisme. Onbehoorlijk. Ze zullen ook zeggen dat jij uitlokt door je op deze manier over straat te bewegen. Je weet donders goed dat in jouw vaderland mannen supermacho´s zijn en vrouwen niet altijd goed behandelen.´´ Ik houd maar voor me dat iedere vijftien seconden een vrouw in Brazilië het slachtoffer is van mannelijk geweld, in huwelijk, relatie en/of familie. Zo heeft onderzoek uitgewezen.
Fernanda stopt abrupt, lacht haar tanden bloot en geeft me een dikke zoen op mijn rechterslaap. ´´Gekkie, ben je jaloers?´´ Ik word boos. ´´Je snapt het niet. De vrouw wordt hier gepresenteerd als lustobject. Kijk naar reclames op televisie. Auto´s, biermerken, sterke dranken, altijd zijn er weer vrouwen in beeld met korte rokjes en diep uitgesneden decoletés. Jullie zijn meer dan alleen een lichaam. En even terugkomen op al die mannelijke reacties op straat, mag het misschien een onsje minder zijn?´´
Fernanda schudt haar hoofd. ´´Ik weet wat je bedoelt. Ik geef toe, het is niet altijd even prettig. Soms worden banale woorden naar je hoofd geslingerd. Aan de andere kant, houden vrouwen in jouw land dan niet van aandacht? Het is een frustratie van jewelste, lijkt me, als je op straat loopt en niemand kijkt naar je. Daar krijg je terstond een depressie van, geloof me.´´ Ze knijpt in mijn nek. ´´Ha, en jij dan? Je vindt het heerlijk om met mij te wandelen. Niet dan? Ontken het eens! Ik heb nu eenmaal mooie borsten en een lekkere kont. Toen je me voor de eerste keer zag, kreeg ook jij fantasieën. Je hoeft het niet te zeggen. Het is normaal, je bent een man. Tuurlijk, je bent netjes, gemanierd. Je knijpt niet stiekem in mijn billen op een drukke winkelstraat. Je maakt geen vunzige gebaren.´´
Ik verberg mijn gezicht in mijn handen. ´´Ja, toch is het...´´, begin ik mijn repliek, maar het heeft geen zin. Woorden worden onverstaanbaar, er rijdt een immense vrachtwagen voorbij met een zware motor. Uit de cabine steekt het hoofd van de chauffeur. Hij kijkt naar Fernanda, steekt een duim in de lucht en grijnst. Tegelijkertijd claxonneert hij. Oorverdovend lawaai, het lijkt op een sirene. Fernanda knijpt me nog eens. Iets harder ditmaal. ´´Zie je dat het netjes kan. Er zijn mannen die zich keurig weten te gedragen. Jij met je seksisme, je snapt er niks van.´´ Ik geef het op. Wat is tegen deze wijsheid in te brengen? Vechten tegen de bierkaai. En ach, het is ook eigenlijk niets bijzonders, het is gewoon Braziliaans.

donderdag 12 november 2009

Herinneringen (6)

Een buitenwijk in Goiania op een zondagochtend in mei. Het is vroeg, nog geen negen uur, de zon brandt al. Veel mensen lopen over straat, ik ook. Te warm om binnen te blijven. Een oude man zit in een barretje, vlakbij zijn huis. Hij bestelt een fles koud bier. Na twee teugen is het eerste glas leeg. ``Hé vriend´´, roept hij me, ``drink je mee?´´ Ik ga zitten.
De man staart in de verte, een beetje wazig. ``Het is vandaag vijf jaar geleden. Op de kop af. De familie bestond uit vader, moeder en een zoon. Simpele lui. Vader werkte op het land, verdiende een hongerloon. Moeder deed de huishouding. Een net gezin. Aardige mensen ook. De zoon was zeven jaar. Zijn achtste verjaardag was niet ver weg. Moeder had zichzelf beloofd een taart te maken. Er was nooit geld voor cadeautjes, zelfs niet voor een taart. Dat deed pijn. Want, zoals je weet, een verjaardagstaart is traditie in dit land. Met kaarsjes.´´
De man knipt met zijn vingers. Een nieuwe fles bier wordt opengemaakt en uitgeschonken. ``Nu moest die taart er van komen, stelde moeder vast, en beknibbelde op het huishoudbudget. Muntje voor muntje werd opzij gezet. Het wonder geschiedde, ze slaagde erin om de ingrediënten voor de taart te kopen. Die werd gemaakt, twee nachten voor de verjaardag. Zo stiekem mogelijk, want moeder wilde haar zoon een grote verrassing bezorgen.´´
De man stopt even en haalt diep adem. ``Op de avond voor de verjaardag verborg de moeder de taart in het fornuis. Maar zoonlief had de lekkernij al lang geroken en wachtte die nacht tot zijn ouders sliepen. Heel voorzichtig stapte hij uit bed en sloop in het donker naar de keuken. Onderweg raakte hij echter de tafel aan en dat gaf geluid. Zijn vader ontwaakte met een schrik. Een inbreker in huis, hij wist het zeker. Snel pakte vader een stuk hout en rende naar de keuken. Daar zag hij een schim en zonder een moment na te denken, sloeg hij toe. Toen hij bemerkte wie de inbreker was, was het te laat. Vader had zijn eigen zoon doodgeslagen.´´
De man kijkt me aan. ´´Het vervolg? De vader pleegde zelfmoord en de moeder kwam in een inrichting terecht. Ze zit er nog steeds. Wat ik ermee te maken heb? Niks. Maar ik woon recht tegenover het huisje waar het is gebeurd. Er is niet veel meer van over. Bijna overwoekerd door onkruid, een bouwval. Het is destijds te koop gezet, ja. Een bord in de tuin. Het heeft er niet lang gestaan. Er was geen interesse. Het bord is weggehaald. Niemand wilt er wonen.´´

woensdag 11 november 2009

Verslaafd (5)

Ze is om op te vreten. Amper anderhalve meter lang, broodmager en een gezichtje dat louter uit rimpels bestaat. Ze moet bijna tachtig jaar zijn. Iedere ochtend loopt ze op sandaaltjes met ferme pasjes door haar wijk in Goiania. Met een te lange en te wijde rok om haar middel geknoopt, ook gerimpeld en donkerblauw. Ze heeft nog zo´n rok, zelfde snit, maar wit. Een verschoten viesbruine blouse, met hier en daar een knoop, completeert haar tenue.
Wat haar speciaal maakt, zijn haar ogen. Diep weggezonken, bijna onzichtbaar, maar fel blauw. Lichtjes. Ze kijkt ermee de wereld in met een verbazing of ze alles voor de eerste keer in haar leven ziet. Ze praat met niemand. Dat is opmerkelijk in een land, waar iedereen met iedereen kletst.
Maar ze heeft geen tijd. Geen prullenbak, plastic vuilniszak en kartonnen doos met afval ontgaan haar. Blikjes, plastic en oud ijzer moet ze hebben. Dat brengt geld op. Ze doet haar buit in een grote doorzichtige plastic zak. Is die zak vol, dan verdwijnt ze uit het straatbeeld.
Waarom, ik weet het niet, maar het vrouwtje integreert me. Wie is zij en waarom is ze zo gefixeerd op afval? Op een ochtend besluit ik haar te volgen. Op afstand. Af en toe stopt ze. Moe? Ze kijkt voor zich uit en even achterom. Net alsof ze op iemand wacht en dat die iemand er zo aan zal komen. Maar er komt niemand.
Ze vervolgt haar weg. De zak is vol. Ze slaat een zijweggetje in en nog een. Ze stopt voor een huisje. Ze doet de poort van het oprijpad open en sleept de zak naar binnen. Mijn God! Haar voortuintje is een al vuilnisbelt. Maar niet alleen daar, naast haar huis liggen ook bergen plastic flessen, aluminium blikjes en kartonnen dozen. Ze leegt de zak en steekt een sleutel in haar voordeur.
Ik draai me om en loop weg. Op dat moment word ik op mijn schouders getikt. Een jongen spreekt me aan: ´´Wie ben je en wat doe je hier? Kom je voor het oudje? Ze is thuis hoor. Ga maar naar haar toe, ze zal het fijn vinden, ze krijgt nooit meer bezoek en is erg alleen.´´
Nooit meer bezoek? ´´Nee``, legt de jongen uit, ´´al zeker tien jaar. Ik ben haar buurjongen, ken haar goed. Ze was getrouwd, heeft kinderen. Een van hen is advocaat of dokter. Buurvrouw was in die tijd erg dik en besloot af te vallen. Haar dokter adviseerde te gaan lopen, elke dag een stukje. Goed voor de gezondheid. Dat deed ze. Op een dag kwam ze thuis met wat lege aluminium blikjes. Niet veel. Zo is het begonnen. Ze nam steeds meer mee. Het werd een troep van jewelste rond haar huis. Je hebt haar achtertuin nog niet gezien. Af en toe kwam een opkoper langs om wat mee te nemen. Die komt nog steeds. Haar man kon het niet meer aanzien en verliet haar. Ook de kinderen bleven weg. Het is van kwaad tot erger geworden. Ze was al lang afgeslankt, maar ze is blijven lopen en blijven zoeken naar afval. Je ziet haar alleen maar ´s ochtends? Ze gaat ´s avonds laat ook op pad. Het houdt niet op. Met het geld dat ze heeft verdiend, heeft ze inmiddels haar hele huis gerestaureerd. Gek is ze niet, zonderling wel. Op zichzelf, dat ook. Buren hebben amper contact met haar, maar ik ben er zeker van dat iedereen welkom is. We zijn inmiddels gewend aan die troep en klagen niet. Ze kan er niks aan doen, zeggen we tegen elkaar, ze is gewoon verslaafd aan afval.´´

dinsdag 10 november 2009

Pedro (4)

Hij woont in Poços de Caldas. Een fraai stadje in het zuiden van de staat Minas Gerais, op 1186 meter hoogte en 243 kilometer van São Paulo. Het is er bijna on-Braziliaans. Geen rotzooi op straat, veel studenten, mooie huizen. Nette mensen, weinig bedelaars.
Hij zegt Pedro te heten en is wél een bedelaar. Zijn leeftijd? Die weet hij niet. ´´Laten we het op 40 jaar houden.´´ Een brede glimlach toont een tandenloze mond. Waar hij woont? Op de hoek van deze of een volgende straat. ´´Ik heb mijn favoriete plekjes. Als het regent, pak ik mijn spullen op en verhuis naar een straat, waar ik een gebouw zoek met een afdak. Een winkelcentrum zou beter zijn. Maar dat kan niet. Dan verjaagt de politie me. Heb je trouwens wat losgeld voor me?´´
Zijn ´spullen´ liggen netjes opgestapeld op een hoek van een straat in een sjieke wijk. De regentijd is ver weg, Pedro kan hier nog maanden rustig blijven wonen. Tenminste, als hij niet wordt verjaagd, door politie of omwonenden. Zwervers zijn niet populair in Brazilie.
Drie grote kartonnen dozen, die uitgevouwen dienst doen als bed, twee vuile T-shirts met gaten, een lange broek die ooit een lange broek is geweest, drie lege blikjes, een lege fles cachaça (Braziliaanse jenever) en een handdoek waar geen weldenkend mens er ooit maar aan zal denken om zich daarmee af te drogen. Dat zijn de ´spullen´ van Pedro.
Hij kijkt me indringend aan. ´´Die munten, heb je ze of niet? En sigaretten?´´ Een hoestbui volgt en wat mondspeeksel wordt achteloos aan zijn T-shirt afgeveegd en wel daar waar geen gaten zijn. Ik negeer hem, zeg geen woord, en loop zonder om te kijken naar de dichtstbijzijnde supermarkt. Daar koop ik een handdoek, een plastic fles met vijf liter mineraalwater, zeep, shampoo, brood, ham, een liter Braziliaanse sterke drank en een pakje sigaretten. Terug naar Pedro.
Hij staat op dezelfde hoek van dezelfde straat en vraagt voorbijgangers om geld en sigaretten. Als hij me ziet met volle plastic tassen, schudt hij meewarig zijn hoofd. ´´Van jou moet ik niks hebben. Vraagt me de hemd van mijn lijf, maar een paar centen kunnen er niet van af. Nu kom je aan met zakken eten en drinken, dus geld heb je. Ga maar lekker naar huis en vul je buik. Aan mij zal het niet liggen. Egoist!´´
Ik houd de pas in en leg de zakken naast hem neer. ´´Dit is voor ons, deze nacht. Op voorwaarde dat ik wel bij je mag blijven slapen. Heb je een plekkie voor me?´´
Opnieuw die indringende blik. Ditmaal zonder woorden. Hij kijkt naar de zakken en inspecteert de inhoud. Het pakje sigaretten is zijn eerste buit. ´´Vuur!´´ Hij omhelst me. ´´Jij bent gek gringo, jij spoort niet.´´
Ik ga zitten op een van de kartonnen dozen. ´´Rustig gek, je maakt mijn bed kapot.´´ Het wordt nu snel donker, zoals overal in Brazilie, in minder dan een uur zullen de straten praktisch verlaten zijn. ´´Ha, drank´´, kraait Pedro. Ik: ´´Niks daarvan, we gaan ons eerst wassen, dan eten en dan pas drinken.´´
Na het wassen (Pedro: ´´Deze zeep stinkt, niet?´´) en het nuttigen van brood met ham (Pedro: ´´Godzijdank heb je zachte broodjes gekocht. Of had je gezien dat ik geen tanden meer heb?´´). De fles drank wordt geopend. Pedro neemt een ferme teug uit de fles. Een harde boer volgt. ´´Ik snap niks van je´´, zegt Pedro. En: ´´Je hebt mazzel, want ik heb glazen.´´ Pedro pakt twee van zijn drie lege blikjes en vult die met drank. ´´Op onze gezondheid.´´
We drinken zwijgend en wisselen geen woord. In de omringende huizen worden lichtjes ontstoken. Na een halve liter begint Pedro. ´´Ik ben geboren in het noordoosten. Armoede alom. Weinig regen, veel zon. Enorme hitte. Mijn ouders hadden elf kinderen. Vader was landarbeider, maar er was amper werk. Door de lange droogtes, verdorden oogsten. Boeren hadden geen geld, mijn vader geen eten. We werden naar de stad gestuurd om te bedelen. Moeder heeft haar ogen droog gehuild. We hadden geen keus. Ik ben naar het zuiden getrokken. Naar São Paulo, de grote stad. Daar zou werk genoeg zijn, ik wist het zeker. Maar er was niks. Dus terug. Maar ik ben blijven steken in Poços.´´ Pedro vult de blikjes. ´´Zal ik onze bedden vast klaarmaken?´´ Zonder op een antwoord te wachten vouwt Pedro de dozen uit. ´´Dit is jouw bed.´´
We drinken de blikjes leeg, staren naar een stralende en betoverende sterrenhemel. ´´Je bent de eerste mens die me respecteert hier´´, stamelt Pedro, aangeslagen door de drank. ´´Maar een ding is zeker. Je bent zo gek als een deur.´´
De fles is leeg, de blikjes ook. We gaan op onze kartonnen bedden liggen en vallen snel in slaap. Na enkele uren word ik ruw gewekt. Een bus toetert hard in mijn oor. Ik open de ogen en kijk om me heen. Het begint licht te worden, de eerste mensen gaan naar hun werk. We liggen op een plek waar mensen op een bus wachten. Ik had het niet eerder opgemerkt. Pedro slaapt nog. Ik wek hem. ´´Vriend, als je het niet erg vindt, ga ik naar huis.´´ Een ontwapende glimlach is zijn reactie. ´´Ga met God mijn broer. Kom nog een keer langs met wat van die zakken. Dan zal ik je vertellen over de vrouwen die ik heb bezeten. Nu wilt niemand me meer. Logisch.´´ Ik sta op, de rug doet pijn van het liggen op een betonnen ondergrond. Mijn gastheer geeft me twee zoenen, op iedere wang een. Ik vertrek en kijk na vijftig meter om. Pedro zwaait en schreeuwt: ´´Dat je het maar weet! Je kunt altijd blijven slapen.´´

Concurrentie (3)

Brazilie is een religieus land. Overwegend katholiek, maar de evangelisten zijn in opmars. In middelgrote en grote steden bezitten ze in de centra grote tempels, waar voorgangers of pastors het evangelie toeschreeuwen aan soms wel drieduizend gelovigen. In de wijken worden kerkjes gebouwd. Klein, leeg van binnen, slechts enkele houten banken, een geluidsinstallatie en op een podiumpje een lessenaar. Daarachter de pastor. Tijdens diensten staat de deur wijd open en zijn de ruggen van de kerkgangers zichtbaar. Geen misverstanden. ´´Wie is de vijand, wie!?´´, schreeuwt de pastor. De volgelingen schreeuwen terug: ´´Satan!´´ De pastor heft de handen ten hemel. ´´En wie zal ons beschermen?!´´ De kerkgangers: ´´De heer Jezus Christus!´´ De pastor is tevreden: ´´Halleluja! Halleluja! Ban de satan!´´
Een keer per jaar, op Eerste Paasdag, ontmoeten de katholieken en de evangelisten elkaar in een rechtsstreeks duel in mijn wijk in Goiania. Twee uur voor dat duel zit ik al op een terras tegenover een dan nog gesloten evangelisch kerkje. Ik moet het beste tafeltje hebben, helemaal vooraan, vlakbij de weg. Een koude pot bier en gefrituurde kippenvleugels met hete peper zijn besteld. Ik ben er klaar voor.
Daar komt de voorganger aan. Keurig in het zwarte pak, met dito stropdas. Hij opent de deur van zijn kerk, zet de geluidsinstallatie aan. Langzaam stroomt het kerkje vol. De pastor begint de dienst en ik kan amper meer genieten van de mooie muziek op mijn terrasje.
Nog even wachten. In de verte is de tegenstander zichtbaar, in vorm van een katholieke processie. Een open kar met een priester erop die via een microfoon de gelovigen toespreekt. Die gelovigen hebben aangestoken kaarsjes in hun handen en schuifelen langzaam en zwijgend achter de kar aan. Om de paar honderd meter stopt de processie en prevelt de priester een gebed. ´´Amen´´, is het gedweee antwoord van de katholieken.
En dan gebeurt het. Op het moment dat de processie het evangelisch kerkje passeert, wordt halt gehouden. Tijd voor een gebed. De open kar met priester in vol gewaad staat precies voor de kerk van de evangelisten. Wie het ziet, is enkel de pastor achter zijn lessenaar. De priester begint het gebed. Het signaal voor de aftrap. De pastor vertrekt geen spier, geen van zijn volgelingen draait zich om. Maar de pastor draait wel wat aan de volumeknop van de microfoon. ´´Wie de satan kent, en wie niet, moet zich voorbereiden op straf van de heer!´´ De bal ligt nu bij de priester. Die kijkt op zijn manier strak vooruit, naar zijn gelovigen. Natuurlijk heeft ook hij al aan zijn eigen volumeknop gedraaid. ´´Maria, moeder van God...´´, wordt zijn gebed inhoud gegeven. Oei, daar moeten de evangelisten niks van hebben, van die Maria. ´´We zijn alleen trouw aan de heer´´, weet de pastor beter. Dat zal je gedacht hebben, is van het gelaat van de priester af te lezen. Hij countert: ´´Wij zullen altijd blijkgeven van onze trouw aan onze Maria´´. Prachtig. En daarbij is het verbazingwekkend hoe kleine geluidsinstallaties erin slagen om zovelen decibels te produceren.
Er wordt nog wat heen en weer gebeden en het duel is ten einde, voor twaalf maanden. Weer een gelijkspel. De processie zet zich langzaam in beweging. De rest van de katholieke sliert passeert nu het kerkje. En opnieuw: niemand kijkt maar even om, op of naar elkaar. In de kerk en op straat.
De kippenvleugeltjes zijn koud geworden, het bier warm. Wat een krankzinnig tafereel toch, katholieken en evangelisten die woordelijk strijden om de hoogste eer. En onze lieve heer? Zou hij het nou zo bedoeld hebben?

woensdag 4 november 2009

Op straat (2)

Even kort door de bocht en zonder nuances. Nederland heeft een gesloten en Brazilie een open samenleving. Nederlanders houden emoties en intimiteiten binnenshuis, Brazilianen niet. Het is er het grootste deel van het jaar in het grootste deel van het land erg warm. Mensen leven op straat, hebben niet veel geld, maar wel een mond. Die kan open en dat kost niks. Dus wordt er gepraat, veel gepraat. Over zichzelf en over familie, kennissen, buren. Roddelen is een favoriete bezigheid. Overdrijven ook. Dat het persoonlijke leven van de Braziliaan op straat ligt, is absoluut niet overdreven. Voor buitenlanders die er leven, is het wennen en soms flink doorbijten.
In mijn geval geen nieuws onder de hete zon. Een keer aangeschoten op de fiets bijna in stilstand tegen een geparkeerde auto aanrijden op een doodlopende weg (´´Heb je het al gehoord? Die gringo reed stomdronken op de fiets op de snelweg tegen een rijdende auto aan. Bijna dood´´), een keer niet in staat geweest tot een erectie (´´Ik wist het, hij is impotent´´), met karretje de winkel uitrijden en even vergeten te betalen (´´Hij is niet rijk. Hij steelt zelfs´´).
Het beste is niet op ingaan en zeker niet over opwinden, want dat ziet de Braziliaan eerder als een bevestiging dan als een ontkenning. Schouders ophalen en doorleven tot de volgende ontboezeming.
En die komt, onafwendbaar. Het gebeurt in Porto Seguro, de favoriete badplaats in het noordoosten. Met maatjes op een terras, laat in de avond, goed tafelen en daar is ze. Kort gerokt, wat heet, perfect figuur, jong, koffiekleurtje. Ineens zit ze aan ons tafeltje en voor ik het weet zitten we getwee in een taxi op weg naar een sekshotelletje.
In de taxi wat gekus. Daarna de volgende dialoog. Hardop. Zij: ´´En? Hoe wil je het?´´ Ik: ´´Uh, hoe wil je wat?´´ De taxichauffeur doet vliegensvlug de ramen dicht om beter te kunnen luisteren. En loeren in het achteruitkijkspiegeltje. Zij: ´´Nou, wat vind je lekker?´´ Ik: ´´Ja, maar, kunnen we niet wachten tot we in het hotelletje zijn?´´ De taxichauffeur gniffelt. Zij: ´´Nee, want ik ben nieuwsgierig. Wil je van achteren of gewoon van voren. Alles mag. Ik heb een lekkere kont.´´ Dat had ik al gezien. De taxichauffeur knikt bijna onmerkbaar. Hij dus ook. Ik: ´´Is het nog ver chauffeur? Ik heb hier geen zin in´´. Zij: ´´Flauwerd, je kunt het toch wel zeggen. Er is niemand hier.´´ Daar is de taxichauffeur het van harte mee eens. Ik niet. Ga me daar mijn seksvoorkeur aan twee wildvreemde mensen blootgeven. Geen denken aan.
Na het bezoek aan het hotelletje, weer taxi bellen. Daar zijn er een hoop van in dit toeristische dorp. Natuurlijk heb ik dezelfde chauffeur als op de heenweg. Met een brede lach opent hij de deuren. Hij weet wat er komen gaat, ik ook. Zij: ´´Zei ik het niet? Al die gringo´s zijn hetzelfde. Houden van Braziliaanse billen. Ik zei het.´´ De taxichauffeur houdt zijn lachen niet meer in. Zij ook niet. Ik: ´´Zet ons hier maar af, ik loop wel.´´ Zij: ´´Absoluut niet, we gaan terug naar het terras, ik heb dorst.´´ Het wordt terras.
De volgende ochtend word ik wakker in mijn hotel. Alleen. Na ontbijt de straat op. Naar het strand. De kortste weg? Langs de taxistandplaats. Het is vroeg, veel taxi´s zonder klanten op de standplaats. Daar staat een bekende, de chauffeur van gisteren. Omringd door tien van zijn collega´s. Hij herkent me onmiddellijk. Wijsvinger. Gegier. Geschreeuw. ´´Daar loopt-ie, daar loopt-ie! Zei ik het gisternacht al niet, via de radio? Alle gringo´s zijn hetzelfde. In zijn land hebben de vrouwen geen konten, daarom komen ze hier!´´
De komende dagen zal ik geen taxi meer nemen en ontdek een andere route naar het strand. Ik zei al dat het went, maar soms.