dinsdag 27 april 2010

Bonenstaak (25)

Palitão is zijn bijnaam. Bonenstaak, vrij vertaald. Het klopt als een bus, de man is broodmager en erg lang. Hij loopt door zijn wijk in Goiania met een grote handkar. Die heeft twee grote wielen, is rondom afgezet met gaas. Van voren een ijzeren beugel, om het vehikel te trekken danwel te duwen. Bonenstaak, ergens in de veertig, verzamelt vuilnis. Karton, plastic, blikjes, alles dat geld opbrengt. Is de kar vol, dan duwt-ie hem naar een opkoper. Van het geld koopt hij allereerst de goedkoopste cachaça die er is. Een klein plastic flesje met de inhoud van een normaal bierblikje voor nog geen euro. De sterke Braziliaanse jenever doet hem zichtbaar goed. Na een paar slokken kan Palitão weer normaal bewegen en trillen zijn handen niet meer. Volkomen verslaafd aan de alcohol, het is een overbodige uitleg.
Bonenstaak is geen doetje. Hij mag dan wel amper vlees om de botten dragen, spieren ontbreken niet. Tatoeages ook niet. Tanden weer wel, maar niet allemaal. Hij is een bezienswaardigheid in de buurt, iedereen kent hem. Maar niet iedereen mag Palitão. De man neemt het niet zo nauw met het mijn en dijn. Daardoor komt het voor dat Bonenstaak ineens uit het straatbeeld verdwijnt voor enkele maanden. Ah, zucht en weet de buurt, hij zit weer vast.
Palitão heeft een vriendin. En twee honden. Die vergezellen hem steevast op zijn route. Vriendin houdt ook van een goede slok, het bindt het duo en houdt het op de been. Soms. De honden zijn van het type ´zwerf`, waarvan er een onnoemelijk veel zijn in Brazilië. Veel te veel, naar de zin van de overheid, maar die kan er niets aan doen. Mensen nemen honden in huis en schoppen ze daarna op straat. Daar vermenigvuldigen ze zich in rap tempo. Zo gebeurt het dat achter de kar van Palitão niet alleen zijn vriendin en twee viervoeters lopen, maar ook nog eens vriendinnetjes en vriendjes van die viervoeters, die zich onderweg aansluiten. Een bonte stoet trekt door de wijk. Niet in alle rust, want Palitão schijnt immer in onmin te zijn met zijn vriendin. Ze schelden elkaar voortdurend uit, maar zijn niet van elkaar te scheiden. Dat moet echte liefde zijn.
De jenever mag hij dan wel kopen, sigaretten bietst hij. Palitão heeft zijn vaste adresjes, waar hij met een gespeeld onschuldig gezicht vraagt wat hij wil hebben. Niet alleen rookwaar, maar ook onverkochte groente of een gratis broodje. Bonenstaak krijgt het altijd voor elkaar. Misschien geven de mensen vanwege zijn werkelijk afstotelijke lichaamsgeur. Langer dan een paar minuten in de onmiddellijke nabijheid van Bonenstaak vertoeven en de neiging om meters afstand te nemen wordt een dringende behoefte. Wassen doet hij niet vaak. Dat is ook moeilijk, want de Bonenstaaks hebben geen huis, dus geen water. Ze wonen op braak liggende terreintjes. Dat zorgt voor enorme protesten van de zijde van de buurt, want die veldjes liggen tegenover een supermarkt of een blok met kleine woningen, waar kinderen buiten op straat spelen. De smerige twee tenten, vol met gaten, vieze lege kartonnen dozen, lege blikjes, zwerfhonden, daar hebben ziektes vrij spel en leveren een ernstig gevaar voor de volksgezondheid op. Aldus de buurtbewoners, die naar de telefoon grijpen en politie en gemeente bellen. Haal dat ´vuil` hier nu weg, is de boodschap.
Palitão maakt zich geen moment druk. Hij kent zijn eigen land, het loopt niet zo´n vaart. De politie arriveert en zegt dat hij onmiddellijk moet vertrekken. Daar stemt Bonenstaak mee in. Vervolgens verdwijnt de politie en blijft Bonenstaak. Na twee of drie keer wordt het ernst. Maar dan zijn er al wel een paar weken voorbij. Palitão pakt zijn boeltje op, scheldt zijn lief verrot dat ze de honden moet roepen en verhuist naar een volgend veldje, een paar honderd meter verderop. Natuurlijk herhaalt het tafereel zich daar.
Ik ben de beste vriend van Palitão. Vraag me niet waarom, maar die man heeft mijn hart gestolen. Hij steelt, het is zeker, maar wat? Allemaal oud spul. Waar en hoe hij er aan komt, het zijn geen raadsels. Brazilianen bewaren veel en slaan op in schuurtjes achter of bij de woning. Verroeste frames van fietsen, oude aftandse schoenen, radio´s die het nooit meer zullen doen, schoolboeken waaruit complete hoofdstukken zijn gescheurd.
Troep, zouden Nederlanders terecht zeggen, en weg ermee. Palitão houdt immer vol dat hij die troep krijgt, maar dat liegt hij. Bonenstaak zwerft ´s avonds stomdronken over uitgestorven straten en bezoekt hier en daar zo´n schuurtje. De volgende dag is zijn kar vol met uiteenlopende waar, die hij probeert te verkopen. In dezelfde wijk, oerstom. Daar trapt niemand in, integendeel, de politie wordt gewaarschuwd en daar gaat Bonenstaak weer. ´´Gekregen meneer de politie, ik zweer het.`` Het helpt niet. Handboeien klikken dicht en Palitão gaat de boevenwagen in. Hij schreeuwt nog even tegen zijn vrouw dat ze door moet werken en hem moet bezoeken. Tegen mij knipoogt hij. ´´Lekker douchen, een echt bed en gratis eten. Tot dan.``
Palitão is zo´n iemand die tussen wal en schip is gevallen. Het vleesgeworden cliché. Boos worden op hem is moeilijk. Irritant is hij, ja, maar het valt mee. Op zijn lazer geven kan niet, Bonenstaak is oersterk. Van buiten dan. Van binnen niet. Veel hersens heeft de man niet meer, die zijn zo goed als opgelost door de vele geconsumeerde liters alcohol. Maar hij heeft een gelukzalige glimlach van een kind. Dat zal het zijn.
Ik koop één keer in de maand eten voor hem. Natuurlijk ook wat te drinken en te roken. Hij is me erg dankbaar, huilt bijna. De volgende dag verschijnt hij bij mijn huis met twee of drie presentjes. Welke? Juist, die. Hij geeft ze met veel liefde en zegt erbij dat deze schoenen nog goed draagbaar zijn en dat ik ze moet passen. En kijk, dat frame, daar is nog een goede fiets van te maken. Niet aannemen, kan niet. Dus neem ik de troep in ontvangst.
Eén keer weet ik hem uit de gevangenis te houden. Gelukkie. De cadeautjes die hij me op een ochtend geeft, komen we bekend voor. Die heb ik toch gezien bij een andere vriend van me, een overbuurman? Ik roep hem: ´´Hier heb je je spullen terug.`` De ogen van de overbuur rollen bijkans uit de kassen. ´´Hoe kom jíj daar aan?`` Ik antwoord: ´´Niks vragen, aanpakken en mond dicht.`` Nog geen tel later, loeiende sirenes in de straat. Politie. Twee mannen: ´´Hebben jullie Palitão gezien, er is gebeld.`` Ik knipoog tegen de overbuurman en wend me tot het duo: ´´Hij is in de volgende straat. Hij bracht net spullen terug, die hij gisternacht in kennelijke staat gestolen had van mijn overbuurman. Het speet hem, zei hij. Ik heb gezien dat hij de spullen terug kwam brengen.`` Een snelle en indringende blik richting maatje: ´´Zo is het hè, overbuur?`` Die kan geen zinnig woord meer uitbrengen en knikt. De twee politiemannen kijken me streng aan. ´´Wij kennen Palitão. Je weet toch wel waar je mee bezig bent?`` Ik kijk de politiemensen recht in de ogen, met een onschuldig gezicht. ´´Ik zweer het meneer de politie, ik zweer het.`` De politiemannen schieten in de lach. ´´Jullie zijn een stelletje mafketels. Zeg maar tegen die maat van je dat hij er deze keer mee weg komt. En jij ook.`` Voor ik ze kan bedanken, stappen de politiemannen in hun wagen. Overbuur schudt het hoofd en pakt zijn eigendommen. Ik smeek hem: ´´Alsjeblieft, vriend, zeg tegen niemand wat er hier is gebeurd. Er wordt al genoeg geluld.`` Overbuur glimlacht: ´´Het is al goed hoor. Maar let een beetje op hem, wil je? De volgende keer speel ik het spelletje niet meer mee. Het is al gek genoeg zo.``

dinsdag 13 april 2010

Doorbijten (24)

´Pijn in je buik, dodelijke faalangst, nieuwsgierigheid. Iedereen kent deze gevoelens bij de eerste kus. Zoet plezier, vreselijk verliefd of wrede afgang, de eerste zoen is een speciaal moment in je leven en wordt ook nooit vergeten. Op jonge of oudere leeftijd begonnen, kussen is te gek en iedereen heeft het recht om ervan te genieten.` Zo wordt dinsdag 13 april in Brazilië de Dag van de Kus aangekondigd. Natuurlijk is aan nationale beroemdheden gevraagd wanneer en hoe zij hun eerste zoen hebben ervaren. Een bloemlezing.
Mário Frias, acteur: ´´Ik was zes of zeven jaar. Het meisje van een Franse, ze sprak nauwelijks Portugees. Het gebeurde in het huis van mijn oma. We hielden ons goed verborgen, niemand mocht ons betrappen. Ik heb geen contact meer met haar, maar de goede herinnering aan die zoen blijft.``
Bruno Garcia, ook acteur: ´´Op mijn dertiende nam ik een meisje mee naar de film. ´Spoken jagen`, heette die overigens maar tweederangs film. Ik heb haar daar gekust en het was geweldig. Tot aan de dag van vandaag ben ik verslaafd aan zoenen.``
Monique Evans, model, sekssymbool in de jaren tachtig: ´´Ik was twaalf en woonde in een flatgebouw. We hadden veel vriendinnen en op zondag gingen we achter jongens aan en probeerden ze te kussen. Mijn eerste zoen was in dat gebouw, op een trap. Ik hou erg van kussen. Het is mogelijk dat ik niet zo goed ben in het vervolg, maar zoenen kan ik.``
Marcello Novaes, acteur nummer drie: ´´Het meisje dat ik op mijn zeventiende kuste, werd mijn eerste echte verkering. Ik heb mijn maagdelijkheid verloren bij haar, vier jaar zijn we samen geweest. Toen het uit ging, heb ik veel gejankt. Die eerste zoen zal me dus altijd bij blijven.``
Het zal een beetje of een beetje veel overdreven overkomen, maar kussen in Brazilië is echt populair. De eerste jaren in dit land keek ik er vreemd van op. Meisjes en jongens tongzoenend op hoeken van straten, in parken, in bussen. Zonder schaamte en waarom ook niet?
Mijn eerste zoen met een meisje gebeurde op mijn vijftiende jaar, tijdens een carnavalsfeestje op het broedersinternaat Bleyerheide in Kerkrade, waar ik de mavo deed. Bij de grote boom op het speelplein. Een klasgenoot was me voor. Toen mocht ik het proberen. Ik vond het niks. Ik vond het meisje, wiens naam me is ontschoten, ook niks. Een pronte puber was ze, dat weet ik nog. Met een bril. Ik hield niet van meisjes met een bril. De kus was een verschrikking. Veel te veel spuug. Ik kon er niks van.
Dat is verbeterd. Op latere leeftijd, dat wel. In mijn vaderland heb ik niet eens met zoveel verschillende meisjes gezoend. Dat is in Brazilië wel even anders geweest. Vrijgezel, leuk feestje, leuk meisje en voor je het weet, ben je aan het kussen.
Aparte ervaringen altijd in Bahia, de zwarte staat van het land. Daar heb ik na jaren pas goed begrepen waarom het Portugese werkwoord ´comer` in Brazilië ook vrijen betekent. Comer betekent eigenlijk eten. Je bent om op te eten, zeggen Nederlanders. Dan kun je in Brazilië maar beter niet hardop tegen een meisje zeggen.
Lilás was haar naam. Een volbloed Bahiana, zoals de vrouwen daar heten. Niet eens zo zwart. Het haar wel, één grote tros. Trancoso heette het dorpje aan de zee. Bountystranden, wuivende palmen. Na een korte kennismaking en wat plaatselijke cocktails begonnen we te kussen. Zonder aanleiding eigenlijk. Zij nam het initiatief. Ze hield maar niet op. Ik snakte naar adem. Dit was ik niet gewend. Maar het was heerlijk, die middag op het Bountystrand met die wuivende palmen.
De volgende ochtend was beduidend minder heerlijk. Ik werd wakker van een zere tong. Naar de spiegel. Ik schrok me wezenloos. Helemaal rood, opgezwollen, kerven, bloed. Komt dat nog goed? Lilás had bijna mijn hele tong opgegeten. ´Comer` dus. Voelde er niks van op het strand, herinnerde ik me goed. Opwinding en de cocktails hadden voor een plaatselijke verdoving gezorgd.
Drie weken lang was het lauwe soep en lauwe pap. En wee je gebeente als je per ongeluk op je tong beet. Dit alles tot groot leedvermaak van vriendinnen en vrienden. Of ik me tong was verloren? Ja, grappig, haha. Drie weken doorbijten. Mooie Lilás heb ik nooit meer gezien. Toch jammer. Was het niet mijn beurt om háár op te eten? Temeer, ze was én niet pront én ze droeg geen bril.