woensdag 27 juli 2011

Het Dorp (142)



Brazilië is met zijn oppervlakte van ruim 8,5 miljoen vierkante kilometer en zo´n 190 miljoen inwoners enorm uitgestrekt en divers. Het continent telt 5.564 steden en dorpen. In de metropool São Paulo wonen de meeste mensen, ruim 11.253.00. Daarentegen heeft Borá, op 486 kilometer afstand van São Paulo, slechts 805 inwoners en is daarmee een van de kleinste Braziliaanse gemeentes. Het overgrote deel van die kleinere dorpen zijn te vinden op het platteland. Daar waar de mensen op (grote) boerderijen in de verre omtrek werken. In de hete zon, in de stromende regen. Meer dan twaalf uur per dag, het is geen uitzondering. Voor een karig loontje. Deze dorpen liggen verscholen in niemandsland, ze vallen niet op, ze lijken niet te bestaan.
Zo´n dorp ligt in het midden van de staat Tocantins, in het noorden van Brazilië. De oppervlakte van Tocantins bedraagt 277.620 vierkante kilometer en telt nog geen 1,4 miljoen inwoners. Het is een beetje kleiner dan Equador, beetje groter dan Nieuw-Zeeland. Op tachtig kilometer van Palmas, hoofdstad van de staat, ligt Aparecida do Rio Negro. Het Dorp. Officieel op de Braziliaanse kaart gezet op 30 december 1987. Amper vijfduizend mensen wonen er, in het plaatsje zelf en in de wijde omgeving. Aparecida is ontstaan op een driesprong van de rivieren Rio Negro, Rio das Balsas en Rio do Sono. Oftewel de zwarte of neger-rivier, de rivier van de boten en de droomrivier. Het landelijke gebied van Aparecida heeft een rijke historie. Terug naar begin vorige eeuw, naar de Eerste Wereldoorlog.
Europeanen ontdekken goedkope hars, latex en rubber in Brazilië. En wel van de mangabeira-boom. Voor de goede orde: latex en rubber zijn twee verschillende begrippen. Latex is het witte sap (ook melk genoemd) die uit de boom wordt gewonnen. Rubber is een product van die latex. Mangabeirabomen volop in Tocantins, dat destijds ook nog niet bestond en deel uitmaakte van de staat Goiás. En ideale afvoerroutes middels genoemde rivieren. Met een schip naar Belém en Manaus, vervolgens verder over (zee)water of door de lucht naar Europa.
Een ware goudmijn. Dat heeft de regering van de staat Goiás snel in de gaten. Die zendt spoorslags ambtenaren naar het gebied. Die moeten extra belastingen heffen en incasseren. Daar voelt niemand wat voor. Geen probleem. Regering zendt politie. Onrust is het gevolg en die zal blijven tot het einde van de Eerste Wereldoorlog. Dan zakt de internationale markt in Braziliaanse latex en rubber in, de Europeanen verliezen interesse en trekken zich terug.
De jaren veertig, ten tijden van de Tweede Wereldoorlog. Quartz-kristallen worden gevonden in het gebied. Een nederzetting ontstaat, voorloper van Aparecida do Rio Negro. Duizenden gelukszoekers komen uit alle hoeken en gaten van het land naar die nederzetting en proberen rijk te worden met de winning van de edelsteen. Europeanen terug op het toneel. Ze kopen de quartz op voor goede prijzen. Opstand breekt uit bij de quartzmijnen. Bloedige gevechten tussen politie en de arbeiders. Het oude liedje: ruzie om (hoge) extra belastingheffingen. Het wordt pas echt rustig als ook de quartz en de koorts verdwijnen, in de jaren zestig van de vorige eeuw.
Wat leveren de quartz en de latex het dorp en omgeving op? Bestaansrecht. Vanwege de komst van veehouders, de vestiging van grote boerderijen (foto geheel boven). Die slimme boeren toch. Ze hebben het in de gaten: wie hard werkt, krijgt honger, moet goed eten en drinken. Vlees en melk van hoge kwaliteit. Daar zorgen de boeren wel voor. Maar ook voor leer, waar onder meer (paard-)rijbroeken, laarzen en hoeden van worden gemaakt. En nogmaals, met die drie rivieren in de nabijheid, bloeit de handel in koeien, gedroogd vlees en huiden op. Quartz en latex verdwijnen, de onrust eveneens, maar de veeteelt blijft. Aparecida do Rio Negro krijgt haar definitieve gezicht.
Het is rustig op het kleine, schone en goed georganiseerde busstation in Palmas, die zaterdagmiddag van de 16de juli in 2011. Mijn vriendin, een zus van haar en ik gaan naar Aparecida do Rio Negro, waar de nieuwe vriend van die zus woont. Geen lange rit, een klein uurtje maar. We hebben buskaartjes met gereserveerde stoelen. De bus gaat om half zes, we zijn er ruim te voren. Goed geregeld. Niet dus. De bus komt voor rijden en het is een gedrang van jewelste om binnen te komen.
Ik snap er niets van. Dat wordt pas duidelijk als we eindelijk in de bus in het smalle gangpad staan. Onze gereserveerde plaatsen zijn halverwege en we moeten over levend vlees en talloze goederen klimmen om die te bereiken. Eenmaal aangekomen, zijn de twee stoelen voor mijn vriendin en ik bezet. Door een vrouw van middelbare leeftijd met enorm veel bagage. Plastic zakjes, tassen, een koffertje. Ik toon mijn biljet. Ze zegt: ´´Ik ga niet weg, dit is mijn plaats.`` En ze bindt, om haar woorden kracht bij te zetten, nog maar een plastic zak met spullen aan de leuning van de stoel naast haar. Ik word boos: ´´Je gaat wel, laat je kaartje zien, dit zijn onze plaatsen. Welke stoel heb jij dan?`` De vrouw spuwt vuur. ´´Ik zit op nummer 3, maar daar zit iemand anders. Dus zit ik nu hier.`` Ik dring aan: ´´Dat is mijn probleem niet, wegwezen.`` Minuten stilte, daarna kiest de vrouw scheldend eieren voor haar geld. Tergend langzaam maakt ze de zakjes los en verdwijnt naar voren. Het is bijna tijd voor vertrek, het gangpad is nog voller en ook zij moet over hetzelfde levende vlees en stapels met goederen. Met haar bagage. Het levert een totale chaos op.
De bus gaat rijden. Wij zitten. Het gangpad is vol. Met onder meer een oude man en een jonge vrouw die een jong kind draagt. Mijn vriendin legt uit: ´´Dit mag en kan helemaal niet. Deze busmaatschappij verkoopt teveel kaartjes. Dat is verboden. Het gebeurt vaak.`` De rit naar Aparecida verloopt verder rustig. Rechts achter ons zitten schoolmeisjes die er lustig op los zingen. In het gangpad gesprekken. Ik zit aan het raam en het levert mooie uitzichten op. We gaan door heuvels. Geen huis te zien, zo ver als het oog kan zien, alleen groene valleien.
Het is al donker als we aankomen. Op een klein plein. Het busstation van Aparecida is niets anders dan een klein pand met een groot spandoek waarop staat dat hier het busstation is. Goed geregeld, dat spandoek. Zonder zou niemand ook maar het minste vermoeden hebben dat er ´hier bussen stoppen`. Zus belt haar vriend. Wij gaan buiten zitten, bij een kleine bar. Vlees wordt er geroosterd, mannen met cowboyhoeden knikken vriendelijk. Welkom in niemandsland. Vriendin wil chambari, heerlijk stoofvlees dat vooral in Tocatins erg populair is. Dat heeft deze bar niet, maar wel de aanpalende kroeg. Geen probleem, u bestelt daar, eet het gerust hier op, we doen niet moeilijk. Vriend Luiz van zus komt aan. Ik haal een meegenomen goede fles cachaça tevoorschijn en schenk glazen in. Ook geen probleem. ´´Morgen speelt Brazilië voor de Copa América, de bar naast ons heeft televisie, komen jullie kijken?`` De baas is blij met ´vreemd` bezoek. We beloven het. De Copa América is de Latijns-Amerikaanse versie van het Europese voetbalkampioenschap voor landenteams.
De volgende dag gaan mijn vriendin en ik inderdaad terug naar het dorp. Luiz moet werken, zijn vriendin blijft in zijn huisje. Ze maakt er schoon en kookt. Wij nemen de benenwagen en gaan op verkenning uit. Het is juli, droog en veel wind. De straten zijn stoffig, we kiezen na een korte wandeling voor een kroegje met een terrasje onder een luifel. Om de stof voor te zijn. We bestellen een bier en laten het dorpse leven aan ons voorbij gaan.

Tegenover onze kroeg een groot huis met hek (foto boven). Daar wonen rijke mensen, zeker hereboeren. Het grote huis met het grote hek past niet in het plaatsje, waar eenvoud in alle opzichten regeert. De man met fiets die op het moment dat vriendin een foto maakt, de woning passeert, past daarentegen perfect in het plaat(s)je. Hij loopt, want hij vervoert een grote bos gesnoeid hout. Dat gaat hij gebruiken als stookhout of, wat meer voor de hand ligt, om iets te construeren. Dat kan een afzetting zijn of een hutje. Een oude man verschijnt aan ons tafeltje. Zichtbaar dronken. ´´Jullie zijn welkom hier, wij houden ervan om gasten van buiten goed te ontvangen.`` Mijn vriendin moet moeite doen om de man te verstaan. Ik versta geen jota van wat hij zegt. Wel dat hij ervan overtuigd is dat ik een Chinees ben. Het lijkt me beter om daar ja op te zeggen, wat ik ook doe. ´´Ik heb nooit op school gezeten, maar ken het leven``, brabbelt hij tegen mijn vriendin, die de woorden van het mannetje in normaal Portugees voor mij herhaalt. Het dronken oudje, het is nog geen elf uur in de ochtend, schijnt niet meer weg te willen. Na een kwartiertje verdwijnt hij toch. De kroegbaas komt aangesneld. Bezorgd. ´´Was het vervelend? Anders moet je mij roepen hoor. Hij is altijd dronken.``

Naast het grote huis met het hoge hek een slager (foto boven). Eén van de velen die het dorp rijk is. Ik tel er minstens tien, buiten de supermarktjes die eveneens vlees verkopen. Logisch, want vlees is er volop in Aparecida en omgeving. Dat is ook te merken aan de prijzen, een lekker mals biefstukje is er niet duur. Luiz zal later opmerken dat het gedaan met het goedkope vlees in zijn dorp. ´´Helaas, ook hier zijn de prijzen gestegen, het scheelt niet zoveel meer met de grote stad.`` Het is stil bij de slager aan de overkant van onze bar. Geen klant te zien. De eigenaar en zijn familie schijnen er niet om te malen. Ze gaan buiten in de schaduw zitten.
We blijven uren in de bar. Het is er een komen en gaan van dorpelingen, die allemaal een praatje willen maken en het ook doen. Het bijwonen van die wedstrijd op televisie zijn we vergeten. De sfeer blijft uiterst ontspannen. Het doet denken aan nagebouwde westerndorpjes in films uit de oude doos. In zwart-wit. Dorpjes waar cowboys op paarden doorheen galopperen en voor stofwolken zorgen.
We besluiten op te stappen en lopen terug naar het huis van Luiz. Over een brug. Daaronder een rivier, het is de Rio Negro. We dalen voorzichtig af. Motorrijders vinden het tot mijn grote verbazing noodzakelijk om hun vehikel in de rivier te wassen. Op grote platte uitgesleten stenen in ondiep water worden motoren gestald. Klaar voor een wasbeurt, klaar voor weer vervuiling van het milieu. Wanneer wordt de Braziliaan nou eindelijk eens wakker. Ik trek me er niks van aan en neem een bad in het ijskoude en heldere water. Een stukje verderop, dat wel. Het is zalig.
Daarna op huis aan. Mijn voeten zijn amper zichtbaar, ik zit onder de bruine modder. Ook heerlijk. We komen langs een supermarkt, annex bar. Even bijkomen, de modder laten opdrogen, dan laat het los. Vlakbij deze super twee huisjes waar er zoveel van zijn in dit dorp, in deze regio. Eentje met een rieten dak en een heel oud woninkje met drie krakkemigge houten deurtjes. Ze ademen onmiskenbaar het begin van de vorige eeuw uit. Een man van middelbare leeftijd begint een gesprek. Hij werkt op een boerderij, slechts zeven kilometer van de supermarkt. Of we niet mee willen. Nu? Ja, nu. Een spontane uitnodiging. Jullie kunnen er zwemmen, een rivier is vlakbij. Nee, zeggen we, een vriend van ons wacht. Jammer voor de man, maar hij zal de uitnodiging nog vier keer herhalen. Als hij in zijn vrachtwagen zit en op het punt staat te vertrekken, wenkt hij. Het is zijn allerlaatste poging. We lachen en steken duimen omhoog. Andere keer, roepen we.
Luiz is doodop, wil naar Palmas, samen met zijn vriendin naar haar huisje. Om uit te rusten. Hij is vrachtwagenchauffeur, maakt lange uren. We hadden tevoren al beloofd met hem mee te gaan. Ik protesteer niet, maar diep in mijn hart zou ik nog een weekje willen blijven. Om te baden in de rivier, om te slenteren over het pleintje en door stoffige straatjes, om te zitten in de lommer, om te praten over het leven. Daar zal ik geen dag ouder van worden in Aparecida do Rio Negro. Simpelweg omdat de tijd er stil staat.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten