
Brazilië is met zijn oppervlakte van ruim 8,5 miljoen vierkante kilometer en zo´n 190 miljoen inwoners enorm uitgestrekt en divers. Het continent telt 5.564 steden en dorpen. In de metropool São Paulo wonen de meeste mensen, ruim 11.253.00. Daarentegen heeft Borá, op 486 kilometer afstand van São Paulo, slechts 805 inwoners en is daarmee een van de kleinste Braziliaanse gemeentes. Het overgrote deel van die kleinere dorpen zijn te vinden op het platteland. Daar waar de mensen op (grote) boerderijen in de verre omtrek werken. In de hete zon, in de stromende regen. Meer dan twaalf uur per dag, het is geen uitzondering. Voor een karig loontje. Deze dorpen liggen verscholen in niemandsland, ze vallen niet op, ze lijken niet te bestaan.


Een ware goudmijn. Dat heeft de regering van de staat Goiás snel in de gaten. Die zendt spoorslags ambtenaren naar het gebied. Die moeten extra belastingen heffen en incasseren. Daar voelt niemand wat voor. Geen probleem. Regering zendt politie. Onrust is het gevolg en die zal blijven tot het einde van de Eerste Wereldoorlog. Dan zakt de internationale markt in Braziliaanse latex en rubber in, de Europeanen verliezen interesse en trekken zich terug.

Wat leveren de quartz en de latex het dorp en omgeving op? Bestaansrecht. Vanwege de komst van veehouders, de vestiging van grote boerderijen (foto geheel boven). Die slimme boeren toch. Ze hebben het in de gaten: wie hard werkt, krijgt honger, moet goed eten en drinken. Vlees en melk van hoge kwaliteit. Daar zorgen de boeren wel voor. Maar ook voor leer, waar onder meer (paard-)rijbroeken, laarzen en hoeden van worden gemaakt. En nogmaals, met die drie rivieren in de nabijheid, bloeit de handel in koeien, gedroogd vlees en huiden op. Quartz en latex verdwijnen, de onrust eveneens, maar de veeteelt blijft. Aparecida do Rio Negro krijgt haar definitieve gezicht.
Het is rustig op het kleine, schone en goed georganiseerde busstation in Palmas, die zaterdagmiddag van de 16de juli in 2011. Mijn vriendin, een zus van haar en ik gaan naar Aparecida do Rio Negro, waar de nieuwe vriend van die zus woont. Geen lange rit, een klein uurtje maar. We hebben buskaartjes met gereserveerde stoelen. De bus gaat om half zes, we zijn er ruim te voren. Goed geregeld. Niet dus. De bus komt voor rijden en het is een gedrang van jewelste om binnen te komen.
De bus gaat rijden. Wij zitten. Het gangpad is vol. Met onder meer een oude man en een jonge vrouw die een jong kind draagt. Mijn vriendin legt uit: ´´Dit mag en kan helemaal niet. Deze busmaatschappij verkoopt teveel kaartjes. Dat is verboden. Het gebeurt vaak.`` De rit naar Aparecida verloopt verder rustig. Rechts achter ons zitten schoolmeisjes die er lustig op los zingen. In het gangpad gesprekken. Ik zit aan het raam en het levert mooie uitzichten op. We gaan door heuvels. Geen huis te zien, zo ver als het oog kan zien, alleen groene valleien.
Het is al donker als we aankomen. Op een klein plein. Het busstation van Aparecida is niets anders dan een klein pand met een groot spandoek waarop staat dat hier het busstation is. Goed geregeld, dat spandoek. Zonder zou niemand ook maar het minste vermoeden hebben dat er ´hier bussen stoppen`. Zus belt haar vriend. Wij gaan buiten zitten, bij een kleine bar. Vlees wordt er geroosterd, mannen met cowboyhoeden knikken vriendelijk. Welkom in niemandsland. Vriendin wil chambari, heerlijk stoofvlees dat vooral in Tocatins erg populair is. Dat heeft deze bar niet, maar wel de aanpalende kroeg. Geen probleem, u bestelt daar, eet het gerust hier op, we doen niet moeilijk. Vriend Luiz van zus komt aan. Ik haal een meegenomen goede fles cachaça tevoorschijn en schenk glazen in. Ook geen probleem. ´´Morgen speelt Brazilië voor de Copa América, de bar naast ons heeft televisie, komen jullie kijken?`` De baas is blij met ´vreemd` bezoek. We beloven het. De Copa América is de Latijns-Amerikaanse versie van het Europese voetbalkampioenschap voor landenteams.
De volgende dag gaan mijn vriendin en ik inderdaad terug naar het dorp. Luiz moet werken, zijn vriendin blijft in zijn huisje. Ze maakt er schoon en kookt. Wij nemen de benenwagen en gaan op verkenning uit. Het is juli, droog en veel wind. De straten zijn stoffig, we kiezen na een korte wandeling voor een kroegje met een terrasje onder een luifel. Om de stof voor te zijn. We bestellen een bier en laten het dorpse leven aan ons voorbij gaan.
Tegenover onze kroeg een groot huis met hek (foto boven). Daar wonen rijke mensen, zeker hereboeren. Het grote huis met het grote hek past niet in het plaatsje, waar eenvoud in alle opzichten regeert. De man met fiets die op het moment dat vriendin een foto maakt, de woning passeert, past daarentegen perfect in het plaat(s)je. Hij loopt, want hij vervoert een grote bos gesnoeid hout. Dat gaat hij gebruiken als stookhout of, wat meer voor de hand ligt, om iets te construeren. Dat kan een afzetting zijn of een hutje. Een oude man verschijnt aan ons tafeltje. Zichtbaar dronken. ´´Jullie zijn welkom hier, wij houden ervan om gasten van buiten goed te ontvangen.`` Mijn vriendin moet moeite doen om de man te verstaan. Ik versta geen jota van wat hij zegt. Wel dat hij ervan overtuigd is dat ik een Chinees ben. Het lijkt me beter om daar ja op te zeggen, wat ik ook doe. ´´Ik heb nooit op school gezeten, maar ken het leven``, brabbelt hij tegen mijn vriendin, die de woorden van het mannetje in normaal Portugees voor mij herhaalt. Het dronken oudje, het is nog geen elf uur in de ochtend, schijnt niet meer weg te willen. Na een kwartiertje verdwijnt hij toch. De kroegbaas komt aangesneld. Bezorgd. ´´Was het vervelend? Anders moet je mij roepen hoor. Hij is altijd dronken.``
Naast het grote huis met het hoge hek een slager (foto boven). Eén van de velen die het dorp rijk is. Ik tel er minstens tien, buiten de supermarktjes die eveneens vlees verkopen. Logisch, want vlees is er volop in Aparecida en omgeving. Dat is ook te merken aan de prijzen, een lekker mals biefstukje is er niet duur. Luiz zal later opmerken dat het gedaan met het goedkope vlees in zijn dorp. ´´Helaas, ook hier zijn de prijzen gestegen, het scheelt niet zoveel meer met de grote stad.`` Het is stil bij de slager aan de overkant van onze bar. Geen klant te zien. De eigenaar en zijn familie schijnen er niet om te malen. Ze gaan buiten in de schaduw zitten.
We blijven uren in de bar. Het is er een komen en gaan van dorpelingen, die allemaal een praatje willen maken en het ook doen. Het bijwonen van die wedstrijd op televisie zijn we vergeten. De sfeer blijft uiterst ontspannen. Het doet denken aan nagebouwde westerndorpjes in films uit de oude doos. In zwart-wit. Dorpjes waar cowboys op paarden doorheen galopperen en voor stofwolken zorgen.
We besluiten op te stappen en lopen terug naar het huis van Luiz. Over een brug. Daaronder een rivier, het is de Rio Negro. We dalen voorzichtig af.
Daarna op huis aan. Mijn voeten zijn amper zichtbaar, ik zit onder de bruine modder. Ook heerlijk. We komen langs een supermarkt, annex bar. Even bijkomen, de modder laten opdrogen, dan laat het los.
Luiz is doodop, wil naar Palmas, samen met zijn vriendin naar haar huisje. Om uit te rusten. Hij is vrachtwagenchauffeur, maakt lange uren. We hadden tevoren al beloofd met hem mee te gaan. Ik protesteer niet, maar diep in mijn hart zou ik nog een weekje willen blijven. Om te baden in de rivier, om te slenteren over het pleintje en door stoffige straatjes, om te zitten in de lommer, om te praten over het leven. Daar zal ik geen dag ouder van worden in Aparecida do Rio Negro. Simpelweg omdat de tijd er stil staat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten