Dona Maria woont in een bijna-krottenwijk in Goiãnia, een stad met 1,2 miljoen inwoners in het centrale-westen van Brazilië. Ze is diep in de veertig en draagt zorg voor haar tien kinderen. Haar man is weg, hij houdt het voor gezien en trekt de wijde wereld in. Lees evenwel: hij wil niet meer voor de kinderen zorgen, tien monden zijn er veel, tien monden zijn duur. Het is beter om geld aan andere vrouwen en sterke drank uit te geven. Vindt hij. Maria blijft achter, kromt haar kleine rug en vecht iedere dag voor een beetje rijst en bonen, fruit en schone kleren.
De moeder werkt in de huishouding bij een rijke familie. Die rijke familie interesseert zich niet voor het leventje van Maria. Ze heeft pech. Er zijn rijke families die socialer zijn en helpen. In de vorm van donaties. Voedsel, gebruikte kleren, extra centjes. Maria heeft geen geluk, ze verdient een schijntje, ´haar` rijke familie geeft geen extra´s. Het hongerloontje, amper driehonderd reais, is net genoeg voor een beetje eten voor allen. Oudere kinderen helpen mee met de dagelijkse strijd van ma. Ze werken op de weekmarkt. Het mag niet, het is kinderarbeid, maar het scheelt brood op de plank.
Dona Maria is streng gelovig. Zij gaat naar bed en staat op met Onze Lieve Heer. De bijbel op een aftands nachtkastje, dat het ieder moment kan begeven. Het is niet het enige gammele meubilair in het huisje, waar in twee kleine kale kamers tien kinderen en moeder ´s avonds gaan slapen. Dona Maria gaat twee keer per week naar de kerk. Een evangelische gemeenschap, waar er in Brazilië tallozen van zijn. Het blijft een vreemd verschijnsel, er zou één God zijn, maar er bestaan zeker tussen de tien en twintig verschillende evangelische kerkgemeenschappen. Met eigen opvattingen, eigen (huis)regels, eigen wijze van geloofsbelijding. Is dat nou nodig als er één God zou bestaan?
Maria is van de Universal do Reino de Deus. Die heeft in het centrum van Goiãnia een enorme kerk, aan de Avenida Góias. Modern en dominant. Kerkwet schrijft voor dat de volgelingen van evangelische gemeenschappen tien procent van hun maandsalaris afgeven. Voor de pastor, voor de kerk, voor God. Ook gelovigen die slechts een paar honderd reais verdienen, doen het trouw. Het hoort niet. Vind ik. Tien procent van driehonderd reais is dertig reais. Met die dertig reais kan Dona Maria heel veel rijst, bonen, waspoeder en tweedehands kleertjes kopen. Maria klaagt niet, Onze Lieve Heer houdt haar op de been, helpt haar door de dagelijkse strijd heen. Vindt ze. Dan maar een dag honger, God zal zorgen. Tja.
Wie denkt dat Dona Maria een ongelukkig mens is, zonder vooruitzichten, zonder plezier in het leven, heeft het volkomen mis. Ze drinkt geen alcohol, rookt niet, waar zou ze in hemelsnaam het geld voor die genotsmiddelen vandaan moeten halen? Maar ze doet volop mee aan het buurtleven. Roddelt, heeft een uitgesproken mening en lacht veel. Ook dat houdt haar op de been. Een getekend gezicht, diepe huidsplooien, zwarte felle oogjes. Ze slaapt bijna niet, vanwege haar werk en haar werkzaamheden in de huishouding. Maar ze houdt alles in de gaten, het is een godswonder. Niets ontgaat haar. Ze loopt op versleten slippers. Verdient een van haar kinderen een ferme afstraffing, dan pakt ze één van haar slippers van haar voeten, en mept. Op de billen en dat doet zeer. Want Maria heeft een goede slag, is sterk en kan ook nog eens goed richten. Weet de ´veroordeelde` zich tijdig uit de voeten te maken voor de afstraffing, dan gooit moeder met kracht een slipper. Pats! Altijd raak.
Tegenslagen? Die kent Dona Maria niet. Zegt ze. Natuurlijk kent ze ze wel, maar ze schijnen haar amper te deren. Ze kleunt erin, knokt zich erboven uit. Het moet, het is een kwestie van overleven. Maria is bekend in haar buurt. Iedereen heeft ontzag voor haar. Wie je ook aanspreekt over deze vrouw, het weerwoord is een litanie van complimenten. En iedere keer weer vertellen mensen die ene anecdote over haar. Een anecdote over opvoeding van kinderen, die haar van de een op de andere dag dat enorme ontzag zal opleveren.
Het is midjaren negentig. Twee dochters van Maria zijn vijftien en zestien jaar oud. Ze heten Francisca en Maria. Twee prachtmeiden. Lange dikke zwarte haren, tot op de kont. Mooie gezichtjes, mooie figuurtjes. In Nederland zouden ze nog kinderen heten, in Brazilië soms ook, maar het zijn eigenlijk al vrouwen. Vrouwen in de notedop, dat wel, vrouwen in de puberteit. Seksuele gevoelens ontluiken, interesses in de andere sekse. Stiekem knijpen ze ertussen uit, als mams ver weg is, om even stiekem met jongens af te spreken. Hier en daar een kus en wie weet, misschien meer.
Dona Maria is niet gek. Ze weet waar Abraham de mosterd haalt. Tien kinderen hè? Geen uitleg nodig. Op een avond roept de moeder haar oudste zoon Vincente. ´´Waar zijn Maria en Ciska? Het wordt donker, ze moeten thuiskomen, ik vertrouw het niet. Ga ze zoeken.`` Vincente, vertrouwd met deze opdracht, zegt niets en vertrekt. Maria roept normaliter zo nu en dan zelf haar dochters tot de orde. Daar zal deze avond geen sprake van zijn. Ze kan amper lopen, ze kampt met een spierscheuring in haar rechterbeen, het gevolg van een ongelukkige val.
Het lijkt eeuwig te duren voordat Vincente terugkeert. Maria wordt ongeduldig. Daar verschijnt hij, alleen, zonder zijn zussen. ´´Wat is dat!``, schreeuwt Maria van verre haar zoon toe. Maria kan prachtig schreeuwen, haar luide bronsstem draagt dan ver. Vincente schudt zijn hoofd, durft zijn moeder amper aan te kijken. Of hijzelf schuld heeft aan zijn terugkeer zonder Maria en Ciska. ´´Ze zitten helemaal bovenaan de wijk, bij een grote boom, in het gezelschap van met twee jongens. Ze zeggen: Wij blijven lekker, haha, moeder kan toch niet lopen, verzin maar wat.``
Dona Maria spuwt vuur. ´´Niet lopen, niet lopen! Dat zullen we eens zien!`` Ze kijkt om haar heen en vindt een grote stok. Met moeite bukt ze, pakt de stok en leunt er op. ´´Kom hier``, gebiedt ze haar zoon, ´´ondersteun me. Naar boven!`` Vincente protesteert: ´´Maar ma, het is een steile en lange weg. Dit is niet goed voor u, senhora.`` Maria zegt niks, kijkt alleen maar met vuurogen naar haar zoon. Die al weet dat het protest zinloos is.
Zo gaan de twee, voetje voor voetje, naar boven. De steile weg op. Tik tik, zegt de stok iedere keer als hij met een ferme klap de grond raakt. Ze zijn er bijna. Bij iedere stap kreunt Maria van de pijn. Tranen in de ogen. Enkele buren lopen achter Maria en Vincente aan. Op eerbiedige afstand, dat wel. Stel je voor dat Dona Maria hen opmerkt. Dan is de berin helemaal los.
Ciska en Maria zitten gezellig te keuvelen met hun mannelijke vriendjes. Ze leunen met zijn vieren tegen de stam van de dikke boom. Maria slaakt plots een kreet, ze wijst naar beneden. ´´Cis, daar is ma, daar komt ma aan!`` Ze kan haar ogen niet geloven, ze verstijft van schrik. Haar zus ook. Ze kunnen beiden geen spier meer bewegen. Compleet versteend. De jongens zijn eveneens van slag. Vluchten? Waar naartoe? Nog enkele meters voor de strompelende Maria. Ze ziet de vier jongelui, raakt buiten zinnen: ´´Stelletje schaamtelozen, wat denken jullie wel! Is dit respect? Ciska en Maria, naar huis, rennen! Ik wil geen woord horen. Naar jullie kamer! We praten later.`` De twee meiden bedenken zich geen moment en zetten het zwijgend op een lopen.
Eén van de twee jongens zet het ook op een lopen. Hij weet zowaar weg te komen. De ander kiest een andere vluchtweg en klimt razensnel de boom in. Als een verschrikte aap omhoog. Dona Maria kreunt naar de boom toe. Ze kijkt omhoog. Ze leunt met één zijde van haar lichaam tegen de stam en slaat met haar stok tegen de boom. ´´Je denkt te ontkomen? Kom naar beneden, als je een man bent.`` Tik tik, zegt de stok, iedere keer als die de boom raakt. De jongen denkt niet aan afdalen, hij blijft mooi zitten, verscholen in dikke takkenbossen.
Vincente beziet het schouwspel van dichtbij. Hij zegt niets, doet niets. De buren bezien het schouwspel, van verre. Het schemert, het wordt snel donker nu. Een silhouet van een manke kleine vrouw onderaan een dikke grote boom, die woedend met een stok tegen de stam slaat, onderwijl verwensingen uitroepend naar boven. Ergens, heel hoog in diezelfde boom, bijna in de hemel zo lijkt het, een jongen met doodsangst. Nee, dit kan de hemel niet zijn, dit is pure hel.
Dona Maria geeft niet op. Dona Maria geeft nooit op. Ze houdt op met schreeuwen, ze heeft geen stem meer. Maar ze doet geen stap, ze blijft aan de boom gekleefd. Tik tik, herhaalt de stok. De jongen hoort het, hij begint het te beseffen, een afstraffing is onontkombaar. Hij kiest eieren voor zijn geld en klimt naar beneden. Hij huilt dikke tranen, die doodsangst in zijn ogen. Een laatste poging. ´´Er is niks gebeurd senhora, we praatten alleen maar wat. Echt, het is de waarheid, ik zweer het.`` Maria zwijgt en wacht geduldig tot de jongen binnen haar bereik is. En dan tikt de stok niet meer de boom, maar tegen billen. Zwiep zwiep, is het. Pats! Altijd raak. Het is nu de jongen die kreunt. ´´Als ik je de volgende keer weer zie met mijn dochters...`` Maria hoeft de zin niet af te maken. ´´Nee, nee, nooit meer``, zweert de jongen, ´´echt, nooit meer.`` De afstraffing is over, de jongen verdwijnt hinkend van de pijn. Naar beneden, naar een veilige haven.
Maria is doodop. Ze kan niet meer, haar krachten begeven het. Ze heeft overal pijn, vooral in een been, in een arm. Spierpijnen, van het slaan met een stok. Dikke zweetdruppels verschijnen op haar voorhoofd. Ze wenkt Vincente. Met schorre stem zegt ze tegen hem: ´´Ondersteun me. We gaan naar beneden. Opschieten, want Ciska en Maria wachten.`` Vincente zucht, pakt zijn moeder op. In het bijna donker in een bijna-krottenwijk dalen de twee af. Voetje voor voetje, bijna vallend. Maria kreunt niet meer, ze is de pijn voorbij. Maar ze houdt geen tel halt. Tik tik, aldus de wel onvermoeibare stok, die donders goed weet wat de bazin straks weer van hem verlangt: zwiep zwiep!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten