Bonfinópolis is een dorp met zo´n achtduizend inwoners en ligt op zo´n dertig kilometer van Goiãnia, de hoofdstad van de staat Goiás. Een rit met de auto naar dat dorp betekent stijgen en dalen. Het groene heuvelachtige gebied van deze Braziliaanse boerenstaat maakt indruk. Zover het oog reikt landschappen, het geeft rust en is het tegenovergestelde van het immer jachtige en jagige Goiãnia. Niet alleen rust, ook geen uitlaatgassen meer. In Brazilië wordt veel op alcohol gereden en dat geeft dikke zwarte roetwolken. Smerig.
Het is zaterdag 26 maart. Negen uur in de ochtend. Mijn vriendin en ik gaan met een bevriend echtpaar en hun drie kinderen in de auto naar Bonfinópolis. Het is proppen geblazen, want er moet ook nog beddengoed, kleren, vlees, frisdrank, bier, brood en beleg mee. We gaan een weekeindje logeren bij vrienden van het bevriende echtpaar. Een vrouw en een man en hun dochtertje. Die wonen net als wij in Goiãnia, maar hij heeft een boerderijtje met zwembad en vijvers, vijf kilometer buiten Bonfinópolis. Op het platteland. Ieder weekeinde gaat het echtpaar naar haar boerderijtje toe. Om uit te rusten en even weg te zijn van de grote stad.
Het is er werkelijk prachtig. Om het boerderijtje weilanden met koeien en geiten. Aan de ene kant. Aan de andere kant die imposante glooiende heuvels. Begroeid met allerlei soorten planten en bomen, klein, groot, lichtgroen, donkergroen. Een kleurenschouwspel. Aan één zijkant een grote moestuin, aan de andere kant drie vijvers. Eén grote, twee kleinen. Die zijn van origine bedoeld om vis in te kweken, maar er zit amper vis in. Pedro, de eigenaar van de boerderij, legt uit: ´´Het is niet te doen. Wij zijn hier alleen in het weekeinde. Op nog geen honderd meter, daar, ligt de grote weg. Wil je vis kweken, dan heb je dag en nacht bewaking nodig. In zes maanden kweek je hier duizenden kilo´s vis. Dat is geld. Is hier niemand, dan is je vijver zo leeg, snap je? Het is een peulenschilletje om ´s nachts over het hek te klimmen met een groot net. Niemand hoort wat, zeg maar dag tegen je vis.``
Het water in de grote vijver is schoon en lauw. Heerlijk voor een uitgebreid bad. Dat doen we, want het zwembad is verboden terrein. Het is aan een schoonmaakbeurt toe, er zitten chemicaliën in en is pas morgen klaar. De vijver is niet diep. Voor een volwassene tot borsthoogte. De kinderen hangen aan mijn nek, die kunnen er niet staan. Mijn voeten zoeken vaste grond, het is moeilijk in evenwicht te blijven, want de grond in dit soort vijvers op dit soort platteland in Brazilië is modderig. Een mens glijdt al te snel weg. Het lukt, ik zwem vaker in deze vijvers, ken ze op mijn duimpie.
De barbecue gaat aan, verhalen komen los. Grappig, ernstig, het gaat overal over en niet. Vragen over Nederland, over de mensen daar, over gebruiken, over eten en drinken. Dan blijkt het meegenomen bier bijna op te zijn. Mooi. Dan moet er meer komen. Ik hoop daar altijd op, koop ook altijd een beetje minder dan ik normaal doe. Waarom? Omdat ik weet dat we naar een kroegje moeten, op het platteland, waar iedereen elkaar kent, waar geen vreemden komen. Die kroegjes zijn stillevens, waar de klanten over het leven vertellen, zonder opsmuk, zoals het is. Geheimen bestaan niet, diep persoonlijke gevoelens gaan over de tong. Vriendschappen worden in een minuut geboren. Kan dat? Ja, dat kan.
Mijn favoriete plattelandsbar staat op een driesprong, dertien kilometer buiten het stadje Silvãnia, dat aan dezelfde grote weg als Bonfinópolis ligt, zij het zo´n zestig kilometer verderop. De weg naar de bar is zonder asfalt, met gaten en zonder verlichting. Het echtpaar dat de bar runt, verkoopt behalve drank, onder meer ook wc-papier, bonen en rijst. Eerste levensbehoeften. Bij die bar stoppen geen auto´s, geen motoren. Bijna geen dan. De klanten komen aan op het paard, ze dragen grote zwarte cowboyhoeden met aan de voeten prachtige hoge leren laarzen met blinkende sporen.
Ik bezoek de bar twee keer per jaar met vrienden. Een vader van één van hen woont vlakbij. Een man van in de zestig. Hij woont in een huisje van steen, zonder ramen, zonder stromend water, zonder energie, zonder toilet. Poepen en plassen? Buiten, op de knieën, zoek maar een plekje uit, kijk wel of er geen mierennest is. Wassen? Met een gebroken emmer water uit een grote ton halen. Snel de inhoud van die emmer over het hoofd kieperen. Niet vergeten eerst wolken muggen weg te slaan. Die man is een monument, woont alleen, loopt op blote voeten. Een vaal shortje, een riem met een groot kapmes en een sombrero. Dat draagt hij, elke dag. Nooit een shirt aan. Geen mug die hem steekt, geen slang die hem bijt. De man is de natuur zelve.
Een tweedaags bezoek aan het natuurmens betekent ook een bezoek aan de plattelandsbar. Het is tien minuutjes lopen. Dat is groot feest. Daar is die zot van een gringo weer. Ga maar zitten en zeg het maar. Weggaan bestaat niet, je gaat weg als de kroeg sluit. En die sluit als de laatste klant opstapt. Dat ben ik, altijd, meer smaken zijn er niet.
Oh ja, het gaat over vriendschappen in een minuut. Iedere keer als ik de bar binnen loop, zitten dezelfde mannen en dezelfde vrouwen aan de toog. De ontvangst is er één van ´wat fijn je dat je er weer bent`, ´we hebben je gemist`, ´weet je nog wat ik vorige keer heb beloofd? Het ligt thuis hoor, ik haal het zo even op`, ´gezond en wel?`, ´wanneer kom je bij ons slapen?` Het zijn geen gemeenplaatsen, geen clichés. Het is gemeend. Omhelzen, elkaar iets langer vasthouden, knijpen, kwinkslagen, ogen veranderen spoorslags in brillantjes. Het klinkt gek, maar het is echt waar: het is thuiskomen. Dat is zo na de eerste keer in die bar. En die eerste keer zou een kort bezoekje worden. Slechts enkele minuten.
Het bier in het boerderijtje bij Bonfinópolis is nu echt op. Drie mannen trekken er op uit. Het is dichtbij, de bar waar ze bier verkopen. Twee kilometer slechts en aan de grote weg. In een buurtschap met tweehonderd inwoners. Ik wrijf me in de handen. Joepie! Buiten de bar, overdekt, twee snookertafels. Het is een langgerekte kroeg, erg groot, voor zo´n kleine buurtschap. De eigenaar is een oudere man met blauwe ogen, een rechterhand met geämputeerde vingers en uit zijn mond komt slechts gemurmel. Hij kan niet meer praten, beweegt zijn anderhalve hand als hij iets wil uitleggen. De man kan wel nog drinken. Dat betekent dat van iedere borrel die ik voor mezelf bestel, hij er de helft van opdrinkt. Een soort voorproeven. Hij vraagt of ik het erg vind, ik zeg nee, en bestel maar rap een nieuwe. Want zo blijf ik dorst houden.
Pedro en de vriend van mij leggen een biljartje buiten. Ik munt het eerst op twee jongelui. Eén van twintig, één van achttien. Ontegenzeggelijk broers. Ernaar vragen is overbodig. ´´Wat doen jullie op een zatermiddag hier? Moeten we niet achter de meiden aan?`` Bingo. De jongens lachen, vertellen dat ze in de kleine gemeenschap wonen er nooit meer weg willen. Naar de grote stad? Vergeet het maar. Vanavond gaan ze naar een danstent op het platteland. Daar stikt het van de meiden, zeggen ze. Bij zo´n danstent moet niemand zich ook maar iets voorstellen. Het is een (open) schuur bij een boerderij, waar biggen en kalveren lopen. Waar een enorme geluidsinstallatie staat en een enorme freezer. Met daarin één soort bier, één soort sterke drank en één soort frisdrank. Toiletten? Genoeg, buiten weer. Wel oppassen als het eenmaal donker is en meerdere bieren door het keelgat zijn verdwenen. Uitglijden over een koeienvla op weg naar plasstop is een drama. Vergeet de meiden dan maar.
De mannen aan het biljart hebben schik. Af en toe kreten. Het bier vloeit rijkelijk. Gingen we niet even een paar flessen nieuw bier kopen? Zo gaat het altijd op het platteland. Ik vind het schitterend.
Een vrouw komt binnen. Zij is lang voor een Braziliaanse in dit deel van het land, heeft lange bruine haren en een mooi figuur. Dat accentueert ze door een kort wit strak shortje te dragen, waarin haar fraaie billen extra in uitkomen. Ze heeft een open gezicht, zou mijn moeder zeggen. Ze heeft veel bekijks, ze beseft het en ze geniet er van. Ze is familie van de kroegbaas, ze staat achter de bar en helpt klanten.
Het leven is over deze vrouw heen gegaan, ze straalt het uit. Ze is interessant, ik ben nieuwsgierig, een gesprek dient te volgen. Ik schuif aan de bar. Ik zie geen enkele ring aan haar vingers en vraag of ze is getrouwd. Ja, is het antwoord. Ongevraagd voegt ze eraan toe: ´´Het is mijn derde man.`` Ik licht mijn wenkbrauwen op en dat blijkt genoeg. ´´Ik was achttien jaar, had een vriend, raakte zwanger. Dat was de eerste keer. Op mijn vijfentwintigste scheidde ik en op mijn achtentwintigste trouwde ik opnieuw. Weer zwanger. Het tweede huwelijk hield slechts een paar jaar stand. Op mijn vijfendertigste scheidde ik van hem. Nu ben ik achtendertig en ben voor de derde keer in het huwelijksbootje gestapt. Ik heb twee gezonde zonen en nog een goede relaties met mijn ex-mannen. Of wilde je dat niet vragen?``
Ja, dat wilde ik inderdaad vragen. Mijn glas bier blijft onaangeroerd. De kroegbaas is in de buurt, want ongemerkt verdwijnen kleine beetjes uit een ander glas van mij. Daar zit een goede borrel in, uh, zat. Kroegbaas luistert mee, met zijn oortjes is niets mis. Met zijn dorst ook niet, die verrekte aap! De vrouw is uitgesproken. Of ik nog iets wil weten. Jazeker wel. Wat dan? Het is eigenlijk een beetje persoonlijk. De vrouw negeert mijn aarzeling en kijkt me indringend aan. Vluchten kan niet meer. ´´Ik ben nooit drie keer getrouwd. Ik hoor het vaker in Brazilië en ben altijd nieuwsgierig: van wie hou je of heb je het meeste gehouden? Op wie was je nou echt verliefd?`` De vrouw schatert het uit: ´´Op de laatste man. Op je achttiende verliefd? Wat weet een achttienjarige van echte liefde? Helemaal niets!``
De biljartstrijd buiten is ten einde. De kreten minderen. Wij gaan terug naar de boerderij, de vrouwen wachten en gaan ongetwijfeld klagen. We zijn te lang weg. Het is waar, al ruim twee uur. Actie. Flessen bier gaan in een grote plastic koffer, de rekening wordt betaald. Ik krijg een knuffel van de kroegbaas. Zonder tanden, dat voelt zacht aan. Het is zijn manier om de gejatte borrels te betalen. Het is al goed.
Naar de auto. Ik kijk om. De vrouw knikt en roept: ´´Meer onduidelijk in het leven? Je vraagt maar, ik antwoord wel. Tot de volgende keer.`` Zo gaat het op het platteland. Het leven is er simpel, de vragen en de antwoorden zijn simpel. Zonder enige opsmuk.
maandag 28 maart 2011
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten