Ze zijn bekend. Die dagen. Dat het tegenzit, dat de zin ontbreekt. Baaldagen, zeggen ze in Nederland. Niet te vertalen in het Portugees-Braziliaans. Maar ze bestaan natuurlijk in ieder land, in iedere cultuur. Deze week krijg ik mijn portie. Drie dagen achtereen. Maandag, dinsdag en woensdag. Wat ik wil, lukt uiteindelijk, maar tegenslag, onnodig veel tijd kwijt, ongemakken. Naar banken, officiële documenten regelen voor dochter en vrouw in Mexico, naar een nieuwe tandarts aan de andere kant van de wereld. Ongemakken? Flappetappen in banken werken niet, gegevens ontbreken voor documenten, in een afdaling op volle snelheid breken remmen. Zon, fel, veertig graden Celsius boven nul.
Dinsdagmiddag breekt het lijntje. Ik ben het zat. Het is rond twaalf uur in de middag en ik ben in het centrum van mijn woonplaats Goiãnia. Weer voor niets naar een cartorio, een soort Braziliaans notarisbureau, om een machtiging te regelen voor mijn vrouw waarmee onze dochter in Mexico een speciale en goede school kan volgen. Daar is toestemming van pa voor nodig. Die zal ik even regelen in Brazilië. Daar komt een hoop onzinnige documenten bij kijken, daar zal ik de lezer niet mee lastig vallen. Vrouwlief is een Braziliaanse, beetje onnauwkeurig met paperassen, waardoor eerst weer contact moet volgen en opnieuw een gang gemaakt dient te worden naar het bureau. Waar overigens een vriendelijke vrouw alle begrip toont. Braziliaans hè.
Avenida Goiás is een brede laan in het centrum. Die loopt van het centrale plein met overheidsgebouwen naar het grote busstation. Verkeersader. Twee wegen, twee keer eenrichtingsverkeer. In het midden een brede berm, die aan het einde uitloopt op een soort parkje. Met zitjes, fonteintje, bloemen. Mooi, maar de schoonheid gaat verloren in uitlaatgassen, het lawaai van claxons, de niet aflatende files. Iets voorbij een hoek aan het einde van de Avenida, is een doodgewone bar. Daar puf ik altijd uit na een bezoek aan dat volle en vuile centrum. De baas is een veertiger, aardige vent. Patrão noem ik hem, baas dus. Ik weet zijn echte naam niet, is ook onbelangrijk.
Water met bubbels, ijs en limoen. En snel. De baas knikt. Ik zijg neer op de enige terrasstoel. Een donkere jongeman komt aan, zichtbaar dronken. Hij stompelt de bar binnen, koopt een slok sterke drank en gaat buiten tegen een muur hangen. Vlakbij mij. Begint te praten, ik versta er geen letter van. Hij is te zat, alcoholist, duidelijk. Het wordt vervelend, maar in Brazilië zegt een mens niet zo snel ´opsodemieteren`. Een oudere klant van het cafeetje neemt een kijkje buiten. Blikje bier in de hand. Hij neemt de honneurs voor me waar en begint de alcoholist uit te schelden. Die wijkt echter geen millimeter en gaat in gesprek. Of iets dat er op lijkt. ´´Ga werken man en val klanten hier niet lastig!`` Alcoholist snapt de mededeling, maar blijft staan. Ik maak een wegwerpgebaar. Eindelijk, de jongeman neemt struikelend de benen.
Op het parkje zitten drie meisjes op het goed bijgehouden groene gras. Nog geen honderd meter van de bar. Ze zijn zo zwart als roet. Kinderen nog. Ouder dan veertien jaar is geen van drie. Eentje is zwanger, naar schatting een maand of zes. Plastic zakken met kleertjes. Straatkinderen. De langste en magerste komt naar de bar. Ze vraagt aan de baas van de bar een stuk zeep. Bietst onderweg rapjes een sigaret en loopt terug naar het parkje. Samen met twee klanten kijk ik wat er gebeurt.
Tot mijn stomme verbazing openen twee meisjes een zwaar en ook groen metalen luik. Vlakbij het fonteintje, dat droog staat. Het kleinste zwervertje bukt en pakt een tuinslang uit het gat. Ze rolt ´em uit. De drie gieren van de pret. Weer het gat in en ja hoor, een ferme waterstraal verlaat de slang. Tijd voor een bad. Drie paar ogen volgen vanuit de bar zonder commentaar iedere beweging van de kinderen. Bloot gaan ze niet, te midden van twee wegen vol met toeterende wagens. Maar ze zepen zich met groot plezier in en wassen elkaars haren. Dat gaat een half uur door, zonder oponthoud. De meisjes hebben in weken geen stukje zeep gezien, geroken, laat staan vastgehouden. Zeephanden gaan in te nauw sluitende dunne broekjes om edele delen te wassen. De oudere klant die de alcoholist wegjoeg, neemt het woord. ´´Werken moeten ze. Waar zijn hun ouders? Die doen vast en zeker ook niets. Daarom leven die kinderen op straat.`` Een jongen met een rugzak passeert de meisjes, stopt en praat eventjes met hen. Een bekende. Dan verdwijnt hij. Het trio droogt zich af met kleren uit de plastic zakken, droogt verder op in de zon en neemt de benenwagen. Het theater is voorbij. Ik schaam me stiekempjes een beetje. Klagen over ongemakken in het leven. Welke ongemakken? Over verse zeep hoef ik me geen zorgen te maken.
Het theater in de bar is evenwel niet over. Binnen begint een ruzie. Baas maant oudere man met sigaret naar buiten. ´´Binnen mag je niet meer roken, dat weet je, naar buiten.`` Oudere man wil niet, baas pakt zijn fles bier en half vol glas en zegt: ´´Ik ga sluiten, ik ben het zat.`` Hé, een partner in een baaldag. Oudere man begint over respect, over zijn rechten, het gaat nergens over. Baas blijft onverbiddelijk. Oudere man verlaat de bar en begint de baas op straat uit te schelden. Luid, met opgeheven vinger. ´´Hoerenzoon, homofiel!`` Baas verblikt of verbloost niet. ´´Oprotten!`` Mopperend vervolgt oudere man zijn weg. Ik kijk de baas aan: ´´Een bar openen in Brazilië, dat lijkt me nou een goed idee.`` De baaldag breekt, baas en ik lachen samen.
Woensdag naar een nieuwe tandarts. Davi heet hij en is een maatje. Hij woont met zijn vrouw aan de andere kant van Goiãnia. Ver weg. Geeft niet, op de fiets, lekker in de zon, zweten, afvallen en voornamelijk niet aan tandartsen denken. Want ik ben als de dood voor hen. Stel ook uit. Nu moet ik, want rechterachterkies heeft een groot deel verloren. Een gapend gat is er te zien via de spiegel. Ellende. Op de tweewieler, eerst weer naar de bank. Als die flappentappen vandaag ook weigeren, maak ik gehakt van ze. Het gaat goed, weliswaar pas bij de derde geldautomaat.
Het is net over twaalven, de afspraak bij Davi staat op drie uur. Tijd over.
Ik pak het papiertje waarop het adres van de tandarts staat. De wijk? Pedro Ludovico, de man die destijds Goiãnia vorm gaf. De praktijk van Davi en zijn vrouw ligt aan de overkant van het bouwcentrum São Jorge. Em frente in het Portugees. Voor betekent dat letterlijk. Maar in de praktijk kan het van alles zijn. Recht tegenover, ernaast, schuin tegenover. We zullen zien. Eerst maar die wijk in.
Hoewel ik Goiãnia goed ken, raak ik toch de weg kwijt. Ik wil het drukke centrum mijden en met een boog naar Ludovico rijden. Vragen. Dat is de satan verzoeken, maar er rest me geen andere optie. ´´Hier omhoog, bij de tweede rotonde rechtdoor, bij de volgende rotonde rechts aanhouden, derde links.`` Zou duidelijk moeten zijn. Maar bij die tweede rotonde een probleem. Daar komen vijf wegen op uit, welke is nou rechtdoor. Irritatie begint, dat houdt ook kiespijn in. Weer vragen. ´´Nee, u bent helemaal verkeerd, terug en dat bordje volgen tot het einde van de weg, dan rechts.`` Ik ben er klaar voor. Maar de weg eindigt niet, zometeen rij ik Goiãnia uit, richting São Paulo. Dat zal die ouwe Ludovico niet bedoelen. Een politiebureau. Gered. ´´Het beste is om te draaien, rotonde oversteken en Rua 115 nemen, aan het einde links en dan rijdt u zo die wijk in.`` Het is nog waar ook. Alleen die rotonde! Druk, levensgevaarlijk. Rua 115 is aan de verre overkant linksaf. Het zijn twee rotondes, met zeven wegen, met langs razend verkeer. Hoe kom ik aan de overkant? De dood of de gladiolen. Ik neem de fiets bij de hand en ren naar een overzijde. Deel 1. Het ritueel herhaalt zich en compleet nat van het zweet kom ik op de gewenste straat aan.
Rua 115 is zeker vier kilometer lang en loopt omhoog. Goed voor de spiertjes. Onderweg spieken op briefje. Praktijk bevindt zich op Rua 1030, op een hoek, met T 63, een belangrijke doorgaande weg. En em frente van die bouwmarkt. Dat kan niet meer mis. Ik kom op Rua 1029 aan. We zijn er. Hè, hè. ´´Meneer, mevrouw, ik zoek Rua 1030. Is dat één straat verder omhoog of omlaag.`` Nul op rekest. ´´We zijn niet van hier, we weten het niet.`` Ik gok. Omhoog. Geen 1030. Ik gok. Omlaag. Geen 1030. Verrekte Ludovico! De 1030 blijkt anderhalve straat verderop, de praktijk is niet schuin tegenover de bouwmarkt, maar eerst een straatje rechtsaf. Even voor drie uur kom ik aan, steen kapot. De aardige vrouw van Davi wacht me buiten op. ´´Hallo, leuk om je te zien, heb je het makkelijk kunnen vinden?`` Ik speel een huilend mens. Zij lacht. ´´Kom binnen en drink koud water.`` Davi komt zijn spreekkamer uit en omhelst me. ´´Alles goed?`` Ik kijk hem niet begrijpend aan: ´´Alles goed? Wat is dat voor een stomme vraag. Eerst een halve dag in een bakkende zon door heel de stad fietsen om vervolgens te sterven op een tandartsstoel. Had ik me toch anders voorgesteld toen ik emigreerde.``
De behandeling duurt eeuwen, maar is subliem. De eerste goede tandarts die ik in dit land ontmoet. Hij maakt er werk van. Na het doodsbed en mijn wederopstanding nemen we afscheid met een plechtige belofte. Deze week bellen voor een gezamenlijk Italiaans diner. Dat diner staat al drie maanden op de agenda, ik ga zeker bellen. De terugweg. Ik neem een volslagen andere route, door het centrum. Dat gaat snel, want het is afdalen. Het humeur verbetert, ben alleen erg moe. Ha, die heerlijke weg langs de snelweg. Aanzetten en dan rijden we niet meer, dan vliegen we. Rode verkeerslichten doemen op. Knap, zeggen mijn remmen.
Verdorie. Mijn snelheid is hoog, het beste is op een zij hangen en me laten vallen. Geen denken aan, net een nieuwe kies en mijn zwakke rug kan zo´n val nooit aan. Mijn God, een stilstaande bus, ik rij er recht op af. Sleep met schoenen over de grond, verlies slechts een beetje vaart. Ik moet langs die bus. Overal auto´s, stilstaand, langzaam rijdend, geparkeerd. Motoren ook. Een wirwar, geen overzicht. Ik heb slechts enkele centimeters nodig, waar zijn ze? Ik raas op de bus af. Nog enkele meters. Dat wordt een frontale botsing. Dan gooi ik mijn stuur om, flits langs twee motoren, een geparkeerde auto, rij tegen een hoge stoep op en kom tot stilstand. Duimen in stilstaande auto´s gaan omhoog. ´´Mooi werk! Jij kunt fietsen!``, wordt er geschreeuwd. In Brazilië breekt blijkbaar vaker een remmetje.
Het is bijna donker, nog drie kilometer. Stijgen. Geen rem nodig, corrigeren met de voeten. Een kind kan de was doen. Thuis. Vriendin blijkt ongerust, is blij me te zien. ´´Leef je nog``, vraagt ze lachend, want ze weet van mijn tandartsentrauma. ´´Het was op het kantje``, zeg ik opgelucht. ´´Die Darvi is een goeie en kijk, tandenborstels en tandpasta als presentjes. En ik kreeg korting. We moeten hem en zijn vrouw bellen voor dat diner, hoor.`` Ik denk: het zijn van die dagen. Over falende remmen houd ik wijselijk mijn mond.
donderdag 28 april 2011
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Prachtig verhaal, Norbert. En weer honderd procent Braziliaans. Als jij er zo over schrijft, waren het toch niet helemaal voor niks 'van die dagen'.
BeantwoordenVerwijderenZijn je remmen inmiddels gerepareerd? Want het is toch wel een stuk veiliger als die doen waarvoor ze bedoeld zijn. Tchau!