Het loopt tegen elven, deze dinsdagochtend in oktober, en de warme lunch krijgt vorm. Stoofpotje van tunucaré zal het zijn, oftewel een heerlijke riviervis. Vriendin weet als geen ander hoe dat klaar te maken. Op het laatste moment naar de super toe. Want vriendin heeft paprika en aardappelen nodig en dat merkt ze natuurlijk pas als ze gaat koken, en niet ervoor. Niets aan de hand, maar wel op de fiets.
In de supermarkt wat kletsen bij de slager, waar de aardappelen moeten worden afgewogen. Een oudere man vraagt raad over het beste vlees voor ook een stoofpot. Hij kan niet kiezen. Volgt een geanimeerd gesprek tussen slager, oude man en ondergetekende. Duurt even. Niks aan de hand, maar wel honger.
Naar huis, vriendin wacht. Op het moment dat de gemarineerde vis de pan in gaat, rinkelt de telefoon. Claudinei Soares Borges aan de lijn. Die heb ik de afgelopen zondag op een verjaardagsfeestje voor de eerste keer ontmoet. ´´Ik moet auto´s afleveren in Brasilia. Ga je mee?`` De 33-jarige chauffeur van een middelgrote takelwagen is sympathiek en het klikt tussen ons. Nou ja, uh, nou ja. Ik kijk met hulpbehoevende ogen naar vriendin. ´´Ga maar, je houdt toch van reizen.`` Dat laat ik me niet twee keer zeggen. Die stoofpot en die honger lossen we later wel op. Douchen en lopen naar ontmoetingspunt, aan het einde van mijn straat. Te snel, want pas na drie kwartier rijdt een takelwagen met twee tamelijke autowrakken de straat in. De wrakken gaan naar particuliere kopers, die de wagens laten opknappen en weer gebruiken. Ik klim de cabine in.
Het wordt een fascinerende rit. De Braziliaanse hoofdstad Brasilia ligt op ruim tweehonderd kilometer van mijn woonplaats Goiãnia. Dat is om de hoek voor de Brazilianen. Eenmaal Goiãnia uit, gaat de weg omhoog en omlaag. Dat levert vergezichten op. Veel groen, indrukwekkende landschappen, met hier en daar een enorme boerderij. Het platteland van de staat Goiás ten voeten uit. Ramen open voor een frisse wind, het is heet. De natuur geurt. Radio aan, de zender met onafgebroken sertaneja. Het is de fameuze countrymuziek in Goiás, bijna altijd gezongen door duo´s. De mensen kunnen er geen genoeg van krijgen. Deze keer is het verre van vervelend, het past perfect bij het plaatje buiten. Chauffeur en bijrijder zingen de evergreens hard mee.
We passeren een negorij. De weg wordt smaller. Verkopers van sinaasappelen en ander fruit aan weerszijden van de druk bereden weg. Het is een bekend fenomeen in heel Brazilië, verkopers langs (snel)wegen. Het is nu en dan absoluut onverantwoord. Even de macht over het stuur van een grote truck kwijtraken en een bosje verkopers is verleden tijd. Maar het is ook een mooi tafereel, die schreeuwende verkopers geven sjeu en leven aan de rit.
Claudinei vraagt of ik water voor hem kan inschenken. Een grote plastic kan en een kleine kop. Niets aan de hand, maar wel een natte broek. Want ik ben onhandig geboren en zal onhandig sterven. We rijden de eerste buitenwijken van Brasilia binnen. Nou ja wijken, het zijn dorpen op zich. Hier wonen de arbeiders, die in de hoofdstad de mooie lanen schoonmaken, koken in de dure restaurants, serveren in de sjieke bars, wassen en afwassen in de vijfsterren-hotels.
Over die hoofdstad. De zeer geliefde president Juscelino Kubitschek kreeg het voor elkaar om in drie jaar en drie maanden in de ´middle of nowhere` Brasilia op de kaart te zetten. Het was zijn prestige-object, een nieuwe hoofstad in het geografische midden van het land. Brasilia werd 21 april 1960 gekroond, Rio de Janeiro onttroond. Brazilië was bijna door al zijn financiële reserves heen, maar het mocht de pret niet drukken. Een moderne stad verrees met moderne architectuur. Toeristisch nog steeds een attractie: de overheidsgebouwen, het paleis, de brede lanen, het enorme kunstmatige meer.
Ik ken Brasilia redelijk. Moet er heen, omdat de ambassades er zijn en het is voor Goiãnia de dichtstbijzijnde plek voor onder meer het verlengen van mijn Nederlandse paspoort. Het is een vreselijke stad, met onophoudelijk volle wegen. Een stad zonder hart ook. Een werk- en ambtenarenstad, het driedelige pak domineert het straatbeeld. Het heeft niets met Brazilië te maken, het rent en vliegt, het voelt kil aan.
Over die buitenwijken. Ik ken ze niet, het is de eerste kennismaking. Ik herinner me een televisiereportage over zo´n buurt, niet zo gek lang geleden. Geen asfalt, geen waterleiding, geen gezondheidscentrum voor honderden mensen. Het is er pure ellende, het is een pure schande. De mensen daar werken voor weinig geld in de zo geprezen hoofdstad. Maar de deelregering van het Federale District, waar Brasilia en de buitenwijken liggen, doet niets. Sorry, toch wel. Het zorgt prima voor de hoofdstad, waar asfalt op een blinkend zwart tapijt lijkt, en laat de perifirie aan haar lot over.
Ik weet niet wat ik zie. Nauwe en vieze straten, een gekrioel van mensen. Lelijke graffiti ´siert` gebouwen. Veel mensen met donkere huidskleur. Dit is Brazilië wél, maar het stemt triest. Kleine bussen propvol met arbeiders op weg naar de hoofstad, het verkeer kruipt over straat. We rijden een grote parkeerplaats op, daar heeft Claudinei afgesproken met een koper van een van de wrakken. Wachten en vervolgens achter die koper aanrijden. Het gemoed van mijn chauffeur wordt er met de minuut niet beter op. Kleine straat, moeizaam laveren en een gedoe om het wrak in de garage te krijgen.
Volgende adres. Andere buurt, vol met bedrijfjes die gebruikte auto´s oplappen. Drie straten met wrakken, rechts, links en dwars geparkeerd. Claudinei raakt geïrriteerd en met recht. Waar is die koper nou? Waarom niet gelijk bij hem thuis afspreken en afleveren. Nee, weer eerst naar een ontmoetingspunt. Ik vraag niet waarom, ik wil het niet weten.
Het onvermijdelijke gebeurt. Het tweede afleveradres is ook een autobedrijfje en ligt aan de doorgaande weg van de wijk. Claudinei begint te schelden. Hij kan zijn takelwagen nauwelijks kwijt. Is hij eindelijk bij de ingang van het bedrijfje, moet hij ineens achteruit. Een auto stopt voor hem. De automobilist wijst Claudinei erop dat hij met zijn wagen de poort van diens huis blokkeert. En de automobilist wil naar binnen. Zonder goed te kijken in het spiegeltje zet Claudinei de takelwagen in zijn achteruit. Boem, hij raakt een achterligger. Het is een gloednieuwe wagen waarin twee jongens zitten. Rechterkoplamp in diggelen en motorkap zwaar beschadigd.
Een typisch Braziliaans ritueel begint. De beschadigde auto is niet verzekerd tegen ongevallen. De twee jongens willen baar geld van Claudinei en zeggen haast te hebben. Zij weten, officieel afhandelen en dus wachten op politie, is een eindeloos drama. Het wordt daarom vaker op een akkoordje gegooid. Claudinei schrikt en belt zijn baas. Die wast dit varkentje vaker en zegt tegen zijn werknemer dat ze maar naar het politiebureau moeten gaan om daar een soort schadeformulier in te vullen. Dat vinden de twee jongens niet leuk, maar er zit niks anders op. Baas betaalt geen cent.
In het politiebureau ondertekenen Claudinei en twee jongens een standaardformulier, waarop onder meer adressen, telefoonnummers en namen staan. In een paar minuten staat Claudinei weer buiten. Zijn humeur klaart zienderogen op. ´´Gaan we?`` En nu? ´´En nu gebeurt er niks``, legt Claudinei uit, ´´het formulier gaat een la in en het kan maanden duren voordat mijn baas er iets van hoort. Wellicht ben ik niet eens schuldig, zaten die lui te kort op me. De kans is groot dat de baas er nooit meer iets van hoort en dan kunnen die jongens fluiten naar hun centen.``
Het begint donker te worden, we zijn de twee wrakken kwijt, maar moeten een derde ophalen in Brasilia en terugbrengen naar Goiãnia. Naar een grote Forddealer. Achter de winkel een absurd groot terrein met honderden gebruikte en beschadigde wagens. Het autowrak van Claudenei is snel gevonden. Maar hij moet de wagen aan een inspectie onderwerpen en op een formulier aangeven wat er nog wel en niet meer in zit. Niets aan de hand, maar mijn maag krijgt heimwee naar een visstoofschotel.
Na een uurtje al klaar, op huis aan. Het zit erop. Nee, niet. Want de takelwagen heeft plek voor twee wagens en Claudinei heeft dus één plek over. Waarom hij daar zo blij mee is, wordt duidelijk als we eenmaal Brasilia uit zijn en op de snelweg naar Goiãnia rijden. In het pikkedonker, want hier en daar ontbreekt verlichting, met dien verstande, meer hier dan daar. Voornamelijk grote vrachtwagens en bussen racen over de immer glooiende tweebaansweg door de nacht.
Een personenauto staat in de berm, met knipperend groot licht. ´´Mogelijk een klantje``, grijnst Claudinei. Hij stopt de takelwagen, rijdt achteruit. Voorzichtig dit keer. Weer twee jonge jongens. Handje helpen? Waarheen? Dat is dichtbij. Claudinei is de beroerdste niet, takelt de auto op en brengt het vehikel en inzittenden tien kilometer verderop. Hij rekent niks, te dichtbij, maar krijgt een biljet van twintig reais toegestopt. ´´Dit zijn mooie zaken, want de baas weet van niks, het zal hem ook een biet wezen en het geld dat ik hiermee verdien, is helemaal voor mij. Het gebeurt met de regelmaat van de klok dat auto´s stilvallen op deze weg en wie komt er langs? Ik.``
Het is dan wel een welkom extraatje op zijn niet hoge maandsalaris, maar deze acties vreten tijd. Claudinei gaapt verveeld als hij het gaspedaal van zijn truck weer eens intrapt. Het is ver over middernacht, in de verte doemen de lichten van Goiãnia op. Een mooi schouwspel. ´´Weet je``, zegt hij ernstig, ´´ik hou van dit werk, ik hou van de weg. Ik hou van mensen, ik ken de mensen. Dan weer hierheen, dan weer daarheen. Het is de vrijheid. Zon, regen of wind, het maakt niets uit. Dit is mijn leven.`` Ik knik en zwijg. Ik ben bekaf. Dertien uren op het asfalt, van hot naar her, geen saaie minuut en slechts één keer aan die visschotel gedacht. Dat kan slechter, niks aan de hand dus.
woensdag 6 oktober 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten