vrijdag 22 juli 2011
Hitte en andere ongemakken (141)
´´Wat zing je toch telkens als je onder de douche staat?`` Een broer van mijn vriendin kijkt me indringend aan en met opgetrokken wenkbrauwen. ´´Ik snap er niks van``, voegt hij eraan toe, ´´zeker in dat rare taaltje van je?`` Het is zondag 3 juli in de hoofdstad Palmas van de noorderlijke Braziliaanse staat Tocantins. De klok geeft nog geen acht uur in de ochtend aan, in het huisje van de ouders van mijn vriendin. Zij en ik zijn op familiebezoek. Het is hartje winter nu. Geen spatje regen, nauwelijks wolken en een felle zon. Ouders van vriendin wonen in een zuidelijke buitenwijk van Palmas, daar waar het nog heter dan heet is. Nog nooit ben ik in juni-juli-augustus in het noorden van het Latijns-Amerikaanse land geweest en ver weg van de zee. Welkom in het gortdroge binnenland van Brazilië. Daar zuchten zelfs de mussen onder de zon, voordat ze van de hitte van het dak af vallen.
Onder de koude douche, bijna om de drie uur in de eerste week. Helpt het? Jawel, zolang die douche aan staat. Afdrogen hoeft niet, onder de waterstraal vandaan en de eerste zweetdruppels manifesteren zich weer. Weinig honger, die komt pas als de avond valt. Liters koud en vers vruchtensap. Vooral van caju. Noodzaak. Caju is een heerlijke vrucht en is deze wintermaanden volop langs de wegen te vinden in Palmas en verre omstreken. Grote vuilniszak mee en vullen maar. Caju is niets anders dan de in het Nederlands bekende cashew. De vrucht met de noot. De cashew kent talloze varianten. Hele kleine, hele grote, fel geel, fel rood, mierzoet, beduidend wranger. Allemaal lekker. Vriendin maakt dan ook de heerlijkste sappen ooit.
De noten, dat is een ander verhaal. Die worden geroosterd voordat ze überhaupt te eten zijn. Dat doet Lazeró, een broer van mijn vriendin, in de ruime achtertuin van zijn moeder. Hij pakt een groot blik en wat kapotte stenen. Twee inkepingen met een groot mes, wat vouwen en het blik is ineens een bakblik. Stenen goed stapelen en klaar is de oven. De noten van de cashewvrucht liggen al dagen te drogen. Dat moet, want de noot zit vol met olie. Lazeró ontsteekt vuur en maant me een stukje verderop te gaan zitten: ´´´Het kan spatten, let maar op.`` Het is waar en het lijkt erop of de cashewnoten geheel in de vlammen opgaan. De grauwgroene schil verandert in pikzwart. Een enorme walm. ´´Ruik eens``, zegt Lazeró. Het stinkt! ´´Dat is de olie van de noot``, legt broerlief uit, ´´die wordt ook gebruikt om tatoeages te maken. Vooral door leden van bendes. Die smeren het op de huid, in een bepaalde vorm. De olie verbrandt de huid en het litteken dat overblijft, is dan die tatoeage.`` Ik gruw bij de gedachte alleen al. Na enkele minuten kiept Lazeró het bakblik om, de op het oog schier verbrande noten vallen op de grond. ´´Klaar, schillen en eten maar``, roept hij. ´´Maar pas op, ze zijn nog heet.`` Voorzichtig pak ik een zwarte noot op en pel. De schil laat gemakkelijk los. Een hete verse diepbruine cashewnoot komt tevoorschijn. Wat een smaak, wat heerlijk. Een ijskoud biertje erbij, het is een waar genot.
Lazeró woont niet in Palmas, maar met zijn vrouw Vanessa en dochtertje Nicole in een stadje zo´n dikke 130 kilometer noordelijker. Niet ver van de staat Pará, richting de staat Maranhão, voor de kenners. Hij let deze weken op een groot huis, met twee verdiepingen, aan de andere kant van Palmas. Niet ver weg van de stranden van de rivier Rio Tocantins. In dat grote huis woont een kleine familie. Die is op vakantie, naar Peru. Een rijke familie, hij is kabinetschef van de wethouders van Palmas. In het huis vier honden en zo´n vijf katten. Die hebben allemaal een eigen plekje. Het huis is van alle gemakken voorzien. Douches, grote keuken, bijkeuken. Lazeró leidt me rond. Hij opent een kleine ijskast in de bijkeuken. Allemaal laden, vol met allerlei soorten vlees. ´´Voor de honden en de katten.`` Ik geloof me eigen ogen niet. Lazeró begrijpt me. ´´De dieren eten beter en meer vlees dan mijn eigen ouders.`` Wreed en waar. Het is het Brazilië van de absurde rijkdom en de absurde armoede.
Twee dagen blijven mijn vriendin en ik in het grote huis. Het is er goed toeven, dat zal voor zich spreken. We gaan de aangelegde schone stranden, nemen verkwikkende duiken in het lauwe schone water. Heerlijk. Het zwemgedeelte van de rivier is afgeschermd. Achter die afscherming is het domein van de vleesetende piranha´s. Borden met waarschuwingen. Blijf binnen de omheining. Natuurlijk voldoet de afscherming niet voor de volle honderd procent. Nieuws op regionale en nationale televisie: ´´Piranha´s vallen badgasten in Rio Tocantins in Palmas aan.`` Een meisje en een jongen, met bloedende wonden aan armen en benen, in beeld.
Oppassen, luidt de boodschap. Een goede beet en je hand ligt open. Wij hebben geluk, de piranha´s laten ons met rust. De volgende dagen zal ik overigens mijn vingers aflikken bij een stoofpot van de zo gevreesde vis. Een neef van mijn vriendin weet er twee te bemachtigen. Zeldzaam. Want ondanks dat er duizenden malen meer piranha´s in de rivieren zwemmen dan er mensen langs wonen, het overgrote deel van de Brazilianen moet niks van die vis weten. Een piranha is een aaseter, vinden ze, die is vies en zit ook nog eens vol met graten. Dat laatste is waar, maar die stoofpot, gemaakt door vriendin, is super.
Wij zijn nog op het strand als de zon ondergaat. Die verdwijnt snel in Brazilië, een kwartiertje en het is al volop nacht. Het gaat nou net om dat kwartiertje. Adembenemend is het beeld van de ondergaande zon. Die schittering op het water. De laatste stralen van de dag, de zon biedt nederig haar excuses aan. En met een beetje verbeelding is de verschroeide aarde te horen. Die ademt opgelucht, zij weet dat de nacht voor de zo gewenste verkoeling zal zorgen.
Een zus van mijn vriendin heeft een nieuwe vriend. Hij heet Luiz. Hij werkt voor een rijstverwerker in Aparecida do Rio Negro, een kleine stad in het oosten van Tocantins. Op zo´n tachtig kilometer van Palmas. Ik kan het uitstekend met Luiz vinden. Een harde werker, een sympathiek mens. Hij maakt me wijs in de Braziliaanse wereld van de rijst. Van verbouw tot supermarkt. De baas van Luiz heeft een loods. In die loods wordt gedroogde rijst gescheiden in verschillende types, ieder met een eigen kwaliteit. Dat hangt af van de kwaliteit van de korrel. Na scheiding worden de types verpakt in plastic zakken van vijf kilo elk en gaat het naar de klanten, dat zijn supermarkten en kleinere winkels.
Logistiek gesproken, snap ik er niks van. Etappe één: de baas van Luiz koopt rijst op van verbouwers, haalt die op en laat die voordrogen in zijn loods. Etappe twee: voorgedrogen rijst gaat vrachtwagen weer in. Etappe drie: voorgedrogen rijst gaat naar uiteindelijke droger. Etappe drie: uitladen bij droger. Etappe vier: dagen later terug om de uiteindelijke goed gedroogde rijst weer op te halen. Etappe vijf: rijst scheiden en verpakken. Etappe zes: zakken rijst in vrachtwagen en klanten af.
Die rijstdroger ligt 150 kilometer van de loods in Aparecida do Rio Negro af. In het stadje Porto Nacional. Een simpele rekensom wijst uit dat veel tijd en geld verloren gaat met die trips naar Porto Nacional, drie keer per week! Waarom koopt de baas van Luiz geen rijstdroger? Er zijn banken in Brazilië die voor dergelijke investeringen geld lenen tegen een lage rente. Luiz: ´´Je hebt gelijk, mijn baas denkt er inderdaad over om zo´n apparaat aan te schaffen.`` Dat zal dus nog wel even duren.
Luiz nodigt me uit om naar de rijstdroger in Porto Nacional te gaan. ´s Ochtends om half elf haalt hij me op bij het huisje van mijn schoonouders. Aangekomen bij de rijstdroger blijkt die gesloten te zijn. Niemand. Het is rond twaalf uur, tijd voor de warme lunch, de belangrijkste maaltijd in Brazilië. Luiz heeft ook honger, we gaan in Porto Nacional eten. Snel weer terug. Helaas. Nog niemand. Zitten op een gammel houten bankje in de schaduw, bijna een vol uur. Eén voor één komen de werknemers aan. Op het gemakje. Het wachten is op de baas. Die geeft na weer een klein uur acte de presence. Eindelijk. Luiz rijdt de lege vrachtwagen de loods in. Ik loop achter de wagen aan. De loods is niets minder dan een enorme stoffige bakoven. Duizenden kilo´s rijst in enorme zakken. Hoog opgestapeld. Bijna tot het plafond. Wachtend op de droger.
Weer krijg ik dat onbestemde gevoel. Wat een rijst. En er zijn nog steeds mensen in dit land die honger lijden. Luiz knikt en vertelt dat er nog grotere rijstdrogers zijn in de omgeving. Ik wil het echt niet weten. Een lopende band wordt tegen de vrachtwagen geplaatst. Twee mannen snijden zakken open en leggen die beneden op de rijdende band. Bovenaan vangt een ander de open zakken op; de rijst valt in de vrachtwagen. Drieënhalf uur zal het duren voordat ruim 18.000 kilo gedroogde rijstkorrels de vrachtwagen helemaal vult. Links en rechts vallen korrels uit de zakken op de grond. Het is onmenselijke arbeid. Enorm veel stof, enorme hitte. Arbeidswet? Maskers? Controle? Ach, laat maar. Wij zijn pas tegen de avond terug in Palmas. Luiz moet snel door naar zijn baas, de wagen moet worden uitgeladen. Baas heeft maar één vrachtauto, en die moet de volgende ochtend zeer vroeg met kant-en-klare zakken rijst naar de klantjes. Met Luiz weer achter het stuur.
Na dankzegging klim ik doorweekt van het zweet uit de vrachtwagen. Het lichaam smeekt om een koude douche. Hoppa. Goed geluimd draai ik de kraan snel helemaal open. Koud water daalt neder. Een weldaad. Natuurlijk dient onder de douche gezongen te worden. Een Nederlands lied. Telkens dat niemandalletje van André van Duin, uit 1981. En wel vier keer hardop achter elkaar twee zinnetjes van het refrein van dat niemandalletje. Hoe ze luiden? ´Ik wil met jou wel zeven weken, onder een elektrieke deken; met de schakelaar op vier, wat hebben wij dan veel plezier`. Een mens moet toch wat verzinnen om die hitte te relativeren.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten